Jacques Cartier

gigatos | januari 1, 2022

Samenvatting

Jacques Cartier (Saint-Malo, Frankrijk, 1491-nabij Saint-Malo, 1 september 1557) was een Franse zeevaarder en ontdekkingsreiziger die in dienst van de Franse kroon drie reizen naar Noord-Amerika maakte, waarmee hij de eerste Franse ontdekkingsreiziger in de Nieuwe Wereld was. Hij was de eerste verkenner van de Golf van St Lawrence (1534), de ontdekker van de St Lawrence-rivier (1535) en tevens commandant van de kolonie Charlesbourg-Royal (1541-42). Dankzij de kaarten die hij maakte, verschenen de Golf en de St. Lawrence-rivier voor het eerst in cartografische voorstellingen van de wereld. Cartier was in zijn Relaties (verslagen of getuigenissen) de eerste Europeaan, na de Portugees Pedro Reinel (1504), die deze wateren en hun oevers beschreef en benoemde en die het gebied bezocht dat hij, eveneens voor het eerst, Canada noemde.

Er zijn niet veel details bekend over zijn vroege leven. Als zoon van Jamet Cartier en Jesselin Jansart, uit de parochie van Saint-Vincent de Saint-Malo, trouwde hij op 2 mei 1520 met Catherine, dochter van Jacques des Granches, Constable van Saint-Malo, een huwelijk dat zijn sociale status aanzienlijk verbeterde.

Sommige historici beweren dat hij vóór 1532 op het eiland Newfoundland kan zijn aangekomen tijdens een viscampagne, aangezien het gebied bekend was bij Baskische en Bretonse vissers. Anderen suggereren ook dat hij kan hebben deelgenomen aan een verkenningsreis van de Normandische vloot naar de Braziliaanse kust, onder de vlag van Dieppe, indachtig:

In 1531 – het jaar waarin het hertogdom Bretagne door het Edict van Unie formeel bij Frankrijk werd gevoegd – toen er oorlog uitbrak tussen de kroon van Portugal en de Normandische reders voor de kust van Brazilië, werd Cartier aan koning Frans I voorgesteld door Jean Le Veneur, bisschop van Lisieux en abt van Mont-Saint-Michel, in Manoir de Brion. Le Veneur noemt de reizen die Cartier reeds gemaakt had “en Brésil et en Terre-Neuve” (in Brazilië en Newfoundland) als bewijs van Cartier”s bekwaamheid “de conduire des navires à la découverte de terres nouvelles dans le nouveau monde” [“om schepen te leiden naar de ontdekking van nieuwe landen in de Nieuwe Wereld”].

De koning had de Florentijnse ontdekkingsreiziger Giovanni da Verrazzano in 1524 uitgenodigd (maar niet formeel opdracht gegeven) om namens Frankrijk een expeditie naar de oostkust van Noord-Amerika te leiden. (Er wordt ook gedacht dat Cartier Verrazzano vergezelde op die expeditie, die de kust van South Carolina tot Nova Scotia en eilanden als Newfoundland verkende).

Eerste reis (1534)

In 1534 gaf de koning hem opdracht een expeditie te leiden in de hoop een noordwestelijke doorgang te ontdekken naar de rijke markten van Azië. Volgens de opdracht moest hij “bepaalde eilanden en landen ontdekken waar grote hoeveelheden goud en andere kostbare voorwerpen zouden worden gevonden”. Hij vertrok op 20 april uit Saint-Malo, met een vloot van slechts twee schepen en 61 manschappen, en deed er twintig dagen over om de oceaan over te steken.

Op 10 mei arriveerde zij voor de kust van Newfoundland bij Bonavista en ging voor anker in St. Katherine Harbour. Zij omcirkelde het eiland in noordelijke richting en tijdens een stop op “Bird Island” (nu Funk Island) slachtte haar bemanning ongeveer 1000 vogels, de meeste van de (nu uitgestorven) reuzenalksoort, waarbij vijf tot zes ton vlees werd gerookt. Hij ging verder naar het noorden en vond de Straat van Belle Isle, waardoor hij naar het zuidwesten voer, naar het binnenland van de Golf van St. Hij omzeilde de westkant van het eiland Newfoundland en ontdekte de archipel van de Magdalen-eilanden. Vervolgens ging hij zuidoostwaarts naar Prince Edward Island en vervolgens rond de oostkust van het Gaspesisch schiereiland. Cartier had de eerste van twee ontmoetingen met de Aboriginals van Canada aan de noordzijde van Chaleur Bay, waarschijnlijk met Micmacs, korte ontmoetingen waarbij zij enige handel dreven.

Zijn derde ontmoeting vond plaats aan de kust van de baai van Gaspé met een groep Iroquois uit Saint-Laurent, waar hij op vrijdag 24 juli een kruis van 10 meter plantte met de woorden “Leve de koning van Frankrijk” en in naam van de koning bezit nam van het grondgebied. De verandering in zijn stemming was een duidelijke aanwijzing dat de Irokezen Cartier”s daden begrepen. Hij veroverde de twee zonen van het opperhoofd van Donnacona, Domagaya en Taignoagny, met zijn geschenken en hield hen tegen hun wil vast op het schip. Cartier schreef dat hij voor hen de streek waar zij gevangen waren genomen de naam “Honguedo” gaf. Het opperhoofd van de inboorlingen sloot in afkeer een overeenkomst dat hij zijn zonen als gijzelaars kon meenemen, op voorwaarde dat zij zouden terugkeren met Europese handelsgoederen.

Cartier vertrok en nadat hij het eiland Anticosti, dat hij Assomption Island (Assumption) doopte, bijna volledig had omzeild, vervolgde hij zijn weg langs de noordkust van de Golf van Saint Lawrence in noordoostelijke richting. Hij bereikte opnieuw de Straat van Belle Isle, en eenmaal in de oceaan vertrok hij terug naar Frankrijk, waar hij op 5 september 1534, na een tegenvaart van 21 dagen, in Saint-Malo aankwam, er zeker van dat hij de Aziatische kust had bereikt.

De tweede reis (1535-36)

De tweede reis vond plaats in 1535-36. De expeditie bestond uit 110 man en drie schepen: La Grande Hermine (La Petite Hermine) en de Emerillon (40 ton), onder het bevel van Guillaume, de Breton. Vijftien maanden voorraden waren voorzien. De twee inboorlingen van de eerste reis waren op de terugweg en spraken beiden al Frans.

Zij vertrokken op 19 mei en maakten opnieuw dezelfde overtocht als de eerste reis, hoewel de schepen vanaf het begin werden gescheiden door stormen. Zij kwamen aan op Bird Island en voeren opnieuw door de Straat van Belle Isle, ditmaal langs de noordkust en staken de Straat Jacques Cartier over tussen het eiland Anticosti en het vasteland. In Anacosti (destijds gewijd aan San Lorenzo) ontmoetten de drie schepen elkaar weer en dankzij de raad van de twee inboorlingen slaagden zij erin de monding van de San Lorenzo en vervolgens de loop van de rivier San Lorenzo op te varen, waarbij zij ontdekten dat het een rivier was toen zij merkten dat het water zoet was. Op 7 september kwamen zij aan bij het dorp Stadacona van de Irokezen. Daar ontmoette Cartier opnieuw opperhoofd Donnacona, die de Fransen ervan probeerde te weerhouden verder de rivier op te gaan, omdat hij het monopolie op de rivierhandel wilde behouden. Cartier weigerde, liet zijn twee zonen vrij en besloot zonder gidsen of tolken verder te gaan.

Cartier liet de twee grote boten en een deel van de expeditie achter in een natuurlijke haven aan de rivier. Hij ging verder de rivier op met veertig man aan boord van de Emerillon en twee schuiten. De stroming van de rivier verhinderde hem al snel om verder te gaan dan Lac Saint-Pierre. Op 2 oktober 1535, ongeveer 200 km stroomopwaarts van Stadacona, bereikte Cartier een groot Roblox-dorp, Hochelaga, gelegen aan de voet van de Mont Royal, waar de toekomstige stad Montreal zou komen te liggen. Hochelaga was veel indrukwekkender dan het armzalige dorpje Stadacona, en meer dan 1000 Iroquois kwamen aan land om de Fransen te begroeten. Het dorp was omringd door een drievoudige cirkelvormige houten palissade, had één enkele poort en een vijftigtal gemeenschappelijke huizen. De plaats van hun aankomst is met zekerheid geïdentificeerd als het begin van Sainte-Marie Sault, waar de brug staat die hun naam draagt. De expeditie kon niet verder gaan, omdat de rivier geblokkeerd was door een gebied met stroomversnellingen. Cartier was er zo zeker van dat de rivier de noordwestelijke doorgang was, en dat de stroomversnellingen het enige waren dat hem ervan weerhield door te varen en China te bereiken, dat hij ze de naam gaf die de stroomversnellingen (en de stad die er uiteindelijk bij ontstond) nog steeds hebben: de Lachine Stroomversnellingen (en de stad Lachine, Quebec).

Het dorpshoofd beweerde dat het mogelijk was om drie manen verder de rivier op te gaan naar het westen, en vanaf de Utawe-rivier naar het noorden te gaan en een gebied binnen te gaan waar zilver overvloedig aanwezig was (waarschijnlijk Mexico). Na twee dagen in de stad Hochelaga te hebben doorgebracht, keerde Cartier op 11 oktober terug naar Stadacona. Het is niet precies bekend wanneer hij besloot de winter van 1535-36 daar door te brengen, en dat het toen al te laat was om naar Frankrijk terug te keren. Cartier en zijn mannen bereidden zich voor op de winter door Fort Santa Cruz te bouwen, huizen te bouwen met dubbele muren gevuld met vlokken, brandhout in te slaan en wild en vis te zouten. Dit kamp zou de oorsprong worden van Quebec City.

De betrekkingen met de Irokezen waren goed, ondanks een paar kleine meningsverschillen die nooit tot geweld leidden. Tijdens die winter stelde Cartier een soort gazette samen, met onder meer enkele bladzijden over de gewoonten van de Indianen, met name hun gewoonte om alleen lendendoeken en beenkappen te dragen, zelfs in het holst van de winter. Cartier ontdekte in het huis van Donnacona de eerste gescalpeerde scalpen, die toebehoorden aan leden van een andere rivaliserende stam, en hij proefde ook tabak. De inboorlingen verzamelden en droogden het blad in de zomer en maakten er poeder van, dat zij in kleine zakjes om hun nek droegen en rookten. De inboorlingen beschouwden het als zeer heilzaam voor de gezondheid en Cartier stemde erin toe het te proberen, maar na het snuiven stierf hij bijna door verstikking.

Het invallen van de winter verraste de Franse schepen bij de monding van de St. Croix River (nu de St. Charles River bij Quebec Rock), goed voorbereid, met een houten ijsbreker voor hen. Van half november tot half april 1536 bleef de Franse vloot vastzitten in de bevroren rivier. Het ijs was meer dan een vadem (1,8 m) dik op de rivier, en de sneeuw op het land was meer dan vier voet (1,2 m).

De mannen werden ziek door scheurbuik, eerst de Iroquois en daarna de Fransen. In zijn dagboek noteert Cartier half februari dat “van de 110 van ons er maar tien goed genoeg waren om de anderen te helpen, een erbarmelijke zaak om te zien”. Cartier merkt op dat meer dan vijftig inboorlingen stierven, maar dat sommigen erin slaagden te herstellen. Een van de inboorlingen die overleefden was Domagaya, de zoon van het stamhoofd, die het jaar daarvoor naar Frankrijk was gebracht. Tijdens een vriendschappelijk bezoek aan Domogaya vanuit het Franse fort, vroeg Cartier hem voorzichtig, opdat zij niet van zijn zwakheid zouden vernemen, en vernam dat een preparaat van bladeren van een boom die annedda (waarschijnlijk Arbor vitae) werd genoemd, scheurbuik kon genezen. Deze remedie heeft mogelijk de expeditie van de ondergang gered door 85 Fransen in staat te stellen die winter te overleven.

In maart kwam de grote kariboe-trek en het hele dorp van de Irokezen ging op pad om op hen te jagen met speren, harpoengeweren en pijlen. In de lente, in april, eindigden de jachtpartijen en keerden de Irokezen terug. Cartier begon hen te vrezen en maakte zich klaar om te marcheren. Op 3 mei verhief hij plechtig een kruis op het fort, 35 voet hoog, met de inscriptie: “Franciscus primus Dei gratia Francorum Rex regnat”. Hij nam Donnacona, zijn twee zonen en zeven andere Iroquois op kunstige wijze gevangen, zodat zij in eigen persoon het verhaal konden vertellen van dat land verder naar het noorden, dat zij het “koninkrijk van Saguenay” noemden en dat volgens hen vol goud, robijnen en andere schatten zat. Hij profiteerde van de dooi en zette op 6 mei koers naar Frankrijk, waarbij hij La Petite Hermine achterliet, waarvoor hij geen bemanning meer had. Na een zware tocht over de St. Lawrence rivier en de monding, keerden zij terug door de Straat van Honguedo (waarbij zij het eiland Anticosti in het noorden achterlieten) en na de Golf van St. Lawrence te zijn overgestoken, voeren zij de Atlantische Oceaan op door de Straat van Cabot, ditmaal het eiland Newfoundland in het noorden achterlatend. Zij zetten hun reis voort en nadat zij de archipel Saint Pierre en Miquelon hadden gedoopt, en na drie weken de Atlantische Oceaan te zijn overgestoken, kwamen Cartier en zijn mannen op 15 juli 1536 aan in Saint-Malo, waarmee zij 14 maanden na vertrek hun tweede reis beëindigden, de meest winstgevende van alle reizen die Cartier zou maken en er opnieuw van overtuigd raakten dat hij een deel van de oostkust van Azië had verkend.

De derde reis (1541-42)

Donnacona begreep wat de Fransen zochten – goud, edelstenen, specerijen – en beschreef hen wat zij wilden horen, het mythologische koninkrijk van Saguenay, en Frans I liet zich, ondanks zijn militaire bezorgdheid over geschillen met Karel I, overhalen tot een derde verkenningsexpeditie, maar op geen enkel moment leken de Fransen vastbesloten om een kolonie te stichten. Donnacona stierf in Frankrijk rond 1539, evenals andere Iroquois, anderen trouwden en geen van hen keerde terug naar hun vaderland.

Franciscus I veranderde echter van strategie en gaf Cartier op 17 oktober 1540 de opdracht naar Canada terug te keren om een kolonisatieproject te starten waarvan hij “kapitein-generaal” zou worden, met twee hoofddoelstellingen: kolonisatie en de verspreiding van het katholieke geloof. Op 15 januari 1541 werd Cartier echter vervangen door Jean-François de la Rocque de Roberval, een hugenotenmakelaar en persoonlijke vriend van de koning, die werd benoemd tot eerste luitenant-generaal van Frans Canada. Roberval werd belast met de leiding van de expeditie met Cartier als hoofdnavigator. Terwijl Roberval wachtte op artillerie en voorraden, gaf hij Cartier toestemming om met zijn schepen vooruit te varen: de expeditie werd voorbereid, vijf schepen werden bewapend, vee werd ingeladen, en veroordeelden werden vrijgelaten om kolonisten te worden.

Op 23 mei vertrok Cartier vanuit Saint-Malo voor zijn derde reis met deze vijf schepen. Deze keer was elk idee om een doorgang naar het Oosten te vinden vergeten, en de doelstellingen waren nu het koninkrijk Saguenay en zijn rijkdommen te vinden, en een permanente nederzetting te vestigen langs de St Lawrence rivier. Na een rampzalige overtocht slaagde hij erin Stadacona in augustus te bereiken en kwam na drie jaar afwezigheid weer in het dorp aan. De reünie was hartelijk ondanks de aankondiging van Donnacona”s dood, maar daarna verslechterden de betrekkingen zodanig dat Cartier besloot zich elders te vestigen. Hij voer een paar mijl stroomopwaarts, naar een plaats die hij op de vorige reis had waargenomen, en besloot zich te vestigen bij de samenvloeiing van de St. Lawrence rivier en de Cape Rouge rivier, de plaats van het huidige Cap-Rouge (Quebec). De veroordeelden en andere kolonisten werden aan land gebracht, het vee dat drie maanden aan boord van de schepen had overleefd werd vrijgelaten, en er werden kleine tuintjes aangelegd met kool-, raap- en slazaad. De nederzetting, die de naam Charlesbourg-Royal kreeg, werd versterkt en er werd nog een fort gebouwd op de klif die boven de nederzetting uittorende voor verdere bescherming.

De winter kwam zonder Roberval of de rest van de expeditie. Ondertussen verzamelde Cartier in zijn contacten met de Hurons, die beweerden deze in de buurt te hebben verzameld, wat hij dacht dat gouderts en diamanten waren. Twee van de schepen werden op 2 september met enkele van deze mineralen naar huis gestuurd, en bij aankomst meldden de deskundigen dat zij alleen pyriet en kwarts hadden meegebracht, zonder enige waarde. Hun teleurstelling gaf aanleiding tot de Franse uitdrukking dat het “faux comme des diamants du Canada” (“faux als de diamanten van Canada”) is.

Na voor iedereen taken te hebben vastgesteld, verliet Cartier op 7 september het fort en vertrok met een boot op zoek naar het koninkrijk van Saguenay. Nadat hij Hochelaga weer bereikt had, verhinderden slecht weer en talrijke stroomversnellingen hem om verder te gaan naar de Ottawa-rivier.

Terug in Charlesbourg-Royal vond Cartier de situatie onheilspellend. De Irokezen brachten hen niet langer vriendelijke bezoeken en verkochten hun vis en wild, maar sluipten op een sinistere manier rond. Er zijn geen verslagen over de winter van 1541-42, en informatie moet worden ontleend aan de weinige details die de zeelieden bij hun terugkeer hebben verteld. De Indianen zouden ongeveer 35 Franse kolonisten hebben aangevallen en gedood voordat zij zich achter de vestingwerken konden terugtrekken. Hoewel de scheurbuik met de natuurlijke remedie (het aftreksel van “Thuja occidentalis”) werd genezen, is de indruk er een van algehele ellende en Cartier voelt de groeiende overtuiging dat er niet genoeg handen waren om zijn basis te beschermen of om opnieuw op zoek te gaan naar het koninkrijk van Saguenay.

Cartier besloot begin juni 1542 naar Frankrijk terug te keren, en trof op de terugreis Roberval en zijn schepen langs de kust van Newfoundland op het moment dat Roberval Marguerite de la Rocque verliet. Ondanks Roberval”s aandringen om hem naar Saguenay te vergezellen, verdween Cartier in het donker en ging verder naar Frankrijk, ervan overtuigd dat er een grote hoeveelheid goud en diamanten op zijn schepen aanwezig was. Hij arriveerde daar in oktober op wat zijn laatste reis bleek te zijn. Ondertussen nam Roberval het commando over in Charlesbourg-Royal, maar de kolonie werd in 1543 verlaten, nadat ziekte, slecht weer en vijandige inboorlingen de aspirant-kolonisten tot wanhoop hadden gedreven.

De terugtocht

Teleurgesteld trok Cartier zich terug in zijn woonplaats Limoilou, bij Saint-Malo, waar hij werd beschouwd als een wijs man die over veel zaken werd geraadpleegd en van wiens kennis van het Portugees gebruik werd gemaakt. Hij stierf aan de pest die de stad in 1557 trof, waarschijnlijk op 65- of 66-jarige leeftijd. Zijn stoffelijk overschot, dat in 1944 werd herontdekt, rust in de kathedraal van Saint-Malo.

Cartier schepen

De karvelen waarop Cartier zijn reizen maakte, waren:

Cartier, die op zijn eerste reis de toegang tot de Golf van St. Lawrence had gevonden, opende de grootste waterweg voor Europese penetratie van Noord-Amerika en maakte een intelligente schatting van de natuurlijke en menselijke rijkdommen van Canada, zij het met aanzienlijke overdrijving van de minerale rijkdommen. Hoewel sommige van zijn acties met de Iroquois op de St. Lawrence-rivier oneervol waren, probeerde hij tegelijkertijd vriendschap met hen en met de andere inheemse volkeren die langs de St. Lawrence-rivier leefden, tot stand te brengen, een onmisbare voorwaarde voor Franse vestiging op hun landerijen.

Cartier was de eerste die de naam Canada gebruikte in documenten om het gebied langs de St. Lawrence rivier aan te duiden. De naam is afgeleid van het Huron-Iroquois woord voor “kanata”, of dorp, dat verkeerd werd geïnterpreteerd als de inheemse term voor het ontdekte land. Cartier gebruikte de naam om Stadacona, het omringende land en de rivier zelf te beschrijven. En Cartier noemde de inwoners (Iroquois) die hij daar had gezien “Canadiens” (Canadezen). Daarna werd de naam Canada gebruikt om de kleine Franse kolonie aan die kusten aan te duiden, en de Franse kolonisten werden Canadiens genoemd tot het midden van de 19e eeuw, toen de naam begon te gelden voor de Loyalistenkolonies aan de Grote Meren en later voor geheel Brits Noord-Amerika. Cartier is strikt genomen niet de Europese ontdekker van Canada zoals het nu wordt opgevat, een uitgestrekte federatie “a mari usque ad mare” (van zee tot zee). De oostelijke delen waren reeds door de Noormannen bezocht, evenals door Baskische, Galicische en Bretonse vissers, en misschien door de gebroeders Corte-Real en door Jean Cabot (naast natuurlijk de inheemse volkeren die het gebied voor het eerst bewoonden). Cartier”s belangrijkste bijdrage tot de ontdekking van Canada was dat hij de eerste Europeaan was die het continent binnendrong, en meer bepaald het oostelijke binnenland langs de St. Lawrence-rivier. Zijn verkenningen consolideerden de Franse aanspraken op het gebied dat later zou worden gekoloniseerd als Nieuw-Frankrijk, en zijn derde reis leidde tot de eerste gedocumenteerde Europese poging tot vestiging in Noord-Amerika sinds die van Lucas Vázquez de Ayllón in 1526-27.

De stroomversnelling die de weg naar China leek te versperren (“La Chine” in het Frans) staat vandaag de dag nog steeds bekend als de “Stroomversnelling van Lachine”.

Cartier”s beroepskwalificaties zijn gemakkelijk vast te stellen. Als men bedenkt dat Cartier drie ontdekkingsreizen heeft gemaakt in gevaarlijke en voorheen onbekende wateren zonder ook maar één schip te missen, en dat hij zo”n 50 onbekende havens zonder ernstige ongelukken is in- en uitgevaren, kan hij worden beschouwd als een van de meest gewetensvolle navigators van die tijd.

Cartier was ook een van de eersten die formeel erkende dat de Nieuwe Wereld een landmassa was die gescheiden was van Europa en Azië.

Monumenten

Cartier is opnieuw uitgevonden en talrijke monumenten, straten en pleinen zijn naar zijn eer genoemd. De meest prominente daarvan zijn:

Populaire referenties

In 2005 werd Cartier”s boek, Bref récit et succincte narration de la navigation faite en MDXXXV et MDXXXVI [Korte vertelling en beknopte beschrijving van de navigatie in MDXXXV MDXXXVI] door de Literary Review of Canada beschouwd als het belangrijkste boek uit de Canadese geschiedenis.

Jacques Cartier Island, gelegen op de punt van het Great Northern Peninsula in Newfoundland en Labrador, in de stad Quirpon, zou zijn genoemd door Jacques Cartier zelf op een van zijn reizen door de Straat van Belle Isle in de jaren 1530.

Manuscripten van de Reisrelaties

Geen enkel origineel manuscript van Cartier”s verslagen of getuigenissen (Relaties) is bewaard gebleven, of het is niet mogelijk gebleken de auteurs van de gevonden manuscripten met zekerheid te identificeren.

Het verslag van Cartier”s tweede reis (1535-36) werd vanaf 1545 in Parijs gepubliceerd en er zijn slechts drie exemplaren van die druk bekend. Daarna werden de verslagen van de eerste en tweede reis door Giovanni Battista Ramusio in het Italiaans vertaald en vanaf 1556 verschillende malen gepubliceerd. De Italiaanse teksten werden in het Engels vertaald door John Florio in 1580, en vervolgens in het Frans in 1598 door Raphael du Petit Val. De verloren gegane manuscripten, de verslagen van de derde reis en van de reis van Roberval zijn alleen bekend door de Engelse vertaling van Richard Hakluyt, gepubliceerd in 1600. Cartier”s reizen worden vervolgens beschreven in de wijd verspreide Histoire de la Nouvelle-France van Lescarbot (1609-17) en Charlevoix (1744). De teksten (volgens Hakluyt) van Cartier”s drie verslagen en dat van Roberval werden voor het eerst verzameld in Quebec in 1843. Het was in die tijd dat Jacques Cartier werd herontdekt.

In de tweede helft van de 19e eeuw werden in Europese archieven andere documenten gevonden, die nieuwe informatie en correcties opleverden: drie manuscripten van het verslag van de tweede reis werden bestudeerd in een uitgave van 1863; een manuscript van het verslag van de eerste reis werd gepubliceerd in 1867. Henry Percival Biggar maakte een kritische studie van de teksten in 1924.

Studies

Op 18 augustus 2006 kondigde de premier van Quebec, Jean Charest, aan dat Canadese archeologen de exacte locatie van de eerste verdwenen kolonie van Cartier, Charlesbourg-Royal, hadden ontdekt. De kolonie werd gebouwd waar de rivier Cap Rouge uitmondt in de St. Lawrence en is gebaseerd op de ontdekking van resten van verbrand hout die zijn gedateerd in het midden van de 16e eeuw, en een fragment van een decoratieve istoriato plaque die tussen 1540 en 1550 in Faenza, Italië, is gemaakt en die alleen kan hebben toebehoord aan een lid van de Franse aristocratie in de kolonie. Het is zeer waarschijnlijk dat dit de Sieur de Roberval was, die Cartier verving als leider van de kolonie. Deze kolonie was de eerste bekende Europese nederzetting in het huidige Canada sinds het Vikingdorp L”Anse aux Meadows, in het noorden van het eiland Newfoundland, rond het jaar 1000. De herontdekking ervan is door archeologen geprezen als de belangrijkste vondst in Canada sinds de herontdekking van L”Anse aux Meadows.

Hij verwijst naar de ontdekking van Canada, waarbij hij de uitgestrekte regio Quebec aanduidt als de regio die de naam Canadá kreeg tijdens zijn expeditie in 1535. Hij was de eerste ontdekkingsreiziger van de golf van San Lorenzo en, zeker, de eerste die de kaart van San Lorenzo tekende, waarvan de ontdekking in 1535 Frankrijk in staat stelde om het binnenland van Amerika-Noord te veroveren. Hij was de eerste ontdekkingsreiziger van de Golf van St. Lawrence en zeker de eerste die de St. Lawrence rivier in kaart bracht, waarvan de ontdekking in 1535 Frankrijk in staat stelde het binnenland van Noord-Amerika te bezetten.

Ook al zijn zijn verkenningen niet vergelijkbaar met die van Hernando de Soto of andere ontdekkingsreizigers van Amerika, toch behoort Cartier tot de grote namen van de XVIe eeuw. Hij was de eerste om een reis te maken langs de kust van San Lorenzo, om het leven te beschrijven van de indianen in het noordoosten van Amerika, en om zijn belangrijkste verwezenlijking te beschrijven, ontdekte in 1535 de rivier San Lorenzo die het begin was van het Franse imperium in Amerika, de belangrijkste route waarlangs de ontdekkingsreizigers naar de Hudson-baai, naar de ondoorgrondelijke kust en naar de Mississippi konden varen. Hoewel zijn ontdekkingsreizen niet de reikwijdte hadden van het werk van Hernando de Soto of dat van sommige Zuid-Amerikaanse ontdekkingsreizigers, is Cartier een van de grote namen van de 16e eeuw. Hij was de eerste die de kustlijn van de Golf van St. Lawrence in kaart bracht, die het leven van de Indianen in het noordoosten van Noord-Amerika beschreef, en – en dit is zijn grootste verdienste – in 1535 ontdekte hij de St. Lawrence rivier, die de as van het Franse rijk in Amerika zou worden, de onmisbare route waarlangs de ontdekkingsreizigers op weg zouden gaan naar Hudson Bay, de mysterieuze horizon van de Westzee en de Mississippi. Als ontdekker van een van ”s werelds grote rivieren was Cartier het startpunt van de Franse bezetting van driekwart van een continent.

Bronnen

  1. Jacques Cartier
  2. Jacques Cartier
Ads Blocker Image Powered by Code Help Pro

Ads Blocker Detected!!!

We have detected that you are using extensions to block ads. Please support us by disabling these ads blocker.