Gestapo

gigatos | december 24, 2021

Samenvatting

De Geheime Staatspolizei (vertaling: Geheime Staatspolitie), afgekort Gestapo (Duits: was de officiële geheime politie van nazi-Duitsland en in het door Duitsland bezette Europa.

De Gestapo werd in 1933 opgericht door Hermann Göring, die de verschillende veiligheidsdiensten van Pruisen in één organisatie samenvoegde. Op 20 april 1934 ging het toezicht op de Gestapo over op het hoofd van de SS, Heinrich Himmler, die in 1936 door Hitler ook tot hoofd van de Duitse politie werd benoemd. In plaats van een exclusief Pruisisch staatsagentschap werd de Gestapo een nationaal agentschap als een onderafdeling van de Sicherheitspolizei (veiligheidspolitie). Vanaf 27 september 1939 werd de Gestapo bestuurd door het Reichsicherheitsamt (RSHA). Het werd bekend als Amt (Veiligheidsdienst). Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde de Gestapo een sleutelrol in de Holocaust. Na afloop van de oorlog in Europa werd de Gestapo door het Internationaal Militair Tribunaal (IMT) tijdens de processen van Neurenberg als criminele organisatie aangemerkt.

Nadat Adolf Hitler kanselier van Duitsland was geworden, werd Hermann Göring – toekomstig bevelhebber van de Luftwaffe en de tweede man in de nazi-partij – benoemd tot minister van Binnenlandse Zaken van Pruisen. Hierdoor kreeg Göring het bevel over de grootste politiemacht in Duitsland. Kort daarna ontkoppelde Göring de politieke en inlichtingendiensten van de politie en vulde hun rangen met nazi”s. Op 26 april 1933 voegde Göring de twee eenheden samen als de Geheime Staatspolizei, die door een postkantoorbediende werd afgekort voor een frankeerstempel en bekend werd als de “Gestapo”. Hij wilde het oorspronkelijk Geheime Politie Bureau (Geheimes Polizeiamt) noemen, maar de Duitse initialen, “GPA”, leken te veel op die van het Sovjet Staats Politieke Directoraat (Gosudarstvennoye Politicheskoye Upravlenie, of GPU).

De eerste commandant van de Gestapo was Rudolf Diels, een protegé van Göring. Diels werd benoemd tot hoofd van de Abteilung Ia (Afdeling 1a) van de Pruisische Geheime Politie. Diels was vooral bekend als de belangrijkste ondervrager van Marinus van der Lubbe na de Rijksdag brand. Eind 1933 wilde de rijksminister van Binnenlandse Zaken Wilhelm Frick alle politiekorpsen van de Duitse deelstaten onder zijn controle brengen. Göring was hem te slim af door de Pruisische politieke en inlichtingendiensten uit het rijksministerie van Binnenlandse Zaken te verwijderen. Göring nam in 1934 de Gestapo over en drong er bij Hitler op aan om het gezag van de Gestapo uit te breiden tot heel Duitsland. Dit betekende een radicale breuk met de Duitse traditie, die ervan uitging dat wetshandhaving (meestal) een deelstaat- en lokale aangelegenheid was. Hierbij kwam hij in conflict met Schutzstaffel (SS) chef Heinrich Himmler die politiechef was van de op één na machtigste Duitse deelstaat, Beieren. Frick had niet de politieke macht om Göring alleen aan te pakken, dus sloot hij een verbond met Himmler. Met de steun van Frick nam Himmler (aangemoedigd door zijn rechterhand, Reinhard Heydrich) de politieke politie van staat na staat over. Spoedig was alleen Pruisen nog over.

Bezorgd dat Diels niet meedogenloos genoeg was om de macht van de Sturmabteilung (SA) effectief tegen te gaan, droeg Göring op 20 april 1934 de controle over de Gestapo over aan Himmler. Ook op die datum benoemde Hitler Himmler tot hoofd van alle Duitse politie buiten Pruisen. Heydrich, door Himmler op 22 april 1934 benoemd tot hoofd van de Gestapo, bleef ook aan als hoofd van de SS veiligheidsdienst (SD). Himmler en Heydrich begonnen beiden onmiddellijk met het installeren van hun eigen personeel op geselecteerde posities, waarvan verscheidene rechtstreeks afkomstig waren van de Beierse Politie, zoals Heinrich Müller, Franz Josef Huber en Josef Meisinger. Veel van de Gestapo-medewerkers in de nieuw opgerichte kantoren waren jong en hoog opgeleid op een groot aantal academische gebieden en vertegenwoordigden bovendien een nieuwe generatie nationaal-socialistische aanhangers, die hard werkten, efficiënt waren en bereid waren de nazi-staat vooruit te helpen door middel van de vervolging van hun politieke tegenstanders.

In het voorjaar van 1934 controleerde Himmlers SS de SD en de Gestapo, maar voor hem was er nog steeds een probleem, omdat technisch gezien de SS (en de Gestapo bij volmacht) ondergeschikt was aan de SA, die onder het bevel stond van Ernst Röhm. Himmler wilde zich volledig bevrijden van Röhm, die hij als een obstakel zag. Röhm”s positie was bedreigend omdat meer dan 4,5 miljoen manschappen onder zijn bevel vielen zodra de milities en veteranenorganisaties waren opgenomen in de SA, een feit dat Röhm”s aspiraties voedde; zijn droom om de SA en de Reichswehr te laten samensmelten ondermijnde Hitler”s relaties met de leiding van Duitsland”s strijdkrachten. Verscheidene nazi leiders, waaronder Göring, Joseph Goebbels, Rudolf Hess, en Himmler, begonnen een gezamenlijke campagne om Hitler ervan te overtuigen actie tegen Röhm te ondernemen. Zowel de SD als de Gestapo gaven informatie vrij over een op handen zijnde staatsgreep door de SA. Eenmaal overtuigd, kwam Hitler in actie door Himmler”s SS in actie te zetten, die vervolgens overging tot het vermoorden van meer dan 100 van Hitler”s geïdentificeerde tegenstanders. De Gestapo leverde de informatie die de SA in opspraak bracht en uiteindelijk Himmler en Heydrich in staat stelde zich volledig te emanciperen uit de organisatie. Voor de Gestapo werden de volgende twee jaar na de Nacht van de Lange Messen, een term die de putsch tegen Röhm en de SA beschrijft, gekenmerkt door “politiek geruzie achter de schermen over politiewerk”.

Op 17 juni 1936 verordende Hitler de eenwording van alle politiekorpsen in Duitsland en benoemde Himmler tot hoofd van de Duitse politie. Deze actie voegde de politie effectief samen in de SS en onttrok het aan Frick”s controle. Himmler was nominaal ondergeschikt aan Frick als hoofd van de politie, maar als Reichsführer-SS, legde hij alleen verantwoording af aan Hitler. Deze stap gaf Himmler ook de operationele controle over het hele Duitse recherchekorps. De Gestapo werd een nationaal staatsagentschap. Himmler kreeg ook zeggenschap over alle geüniformeerde wetshandhavers, die werden samengevoegd in de nieuwe Ordnungspolizei (Orde Politie), die een nationaal agentschap werd onder SS generaal Kurt Daluege. Kort daarna creëerde Himmler de Kriminalpolizei (Veiligheidspolitie), onder bevel van Heydrich. Heinrich Müller was op dat moment het hoofd van de Gestapo. Hij legde verantwoording af aan Heydrich; Heydrich legde alleen verantwoording af aan Himmler en Himmler legde alleen verantwoording af aan Hitler.

De Gestapo had de bevoegdheid om gevallen van verraad, spionage, sabotage en criminele aanvallen op de nazi-partij en Duitsland te onderzoeken. De basiswet van de Gestapo die in 1936 door de regering werd aangenomen, gaf de Gestapo carte blanche om zonder rechterlijke toetsing te opereren – waardoor de Gestapo in feite boven de wet werd geplaatst. De Gestapo werd specifiek vrijgesteld van verantwoordelijkheid voor administratieve rechtbanken, waar burgers normaal gesproken de staat konden aanklagen om zich aan wetten te houden. Reeds in 1935 had een Pruisische administratieve rechtbank beslist dat de acties van de Gestapo niet onderworpen waren aan rechterlijke toetsing. De SS officier Werner Best, ooit hoofd van juridische zaken in de Gestapo, vatte dit beleid samen door te zeggen: “Zolang de politie de wil van de leiding uitvoert, handelt zij legaal”.

Op 27 september 1939 werden de veiligheids- en politie-instanties van nazi-Duitsland – met uitzondering van de Ordepolitie – geconsolideerd in het Reich Security Main Office (RSHA), onder leiding van Heydrich. De Gestapo werd Amt IV (Afdeling IV) van het RSHA en Müller werd de Gestapo-chef, met Heydrich als zijn directe chef. Na de moord op Heydrich in 1942, nam Himmler de leiding van het RSHA op zich tot januari 1943, toen Ernst Kaltenbrunner werd benoemd tot chef. Müller bleef het hoofd van de Gestapo. Zijn directe ondergeschikte Adolf Eichmann stond aan het hoofd van het Bureau voor Hervestiging van de Gestapo en vervolgens van het Bureau voor Joodse Zaken (Referat IV B4 of Sub-Department IV, Section B4). Tijdens de Holocaust coördineerde Eichmann”s afdeling binnen de Gestapo de massadeportatie van Europese Joden naar de vernietigingskampen van de nazi”s.

De macht van de Gestapo omvatte het gebruik van wat Schutzhaft werd genoemd – “beschermende hechtenis”, een eufemisme voor de macht om mensen gevangen te zetten zonder gerechtelijke procedure. Een eigenaardigheid van het systeem was dat de gevangene zijn eigen Schutzhaftbefehl moest ondertekenen, een bevel waarin werd verklaard dat de persoon om gevangenschap had verzocht – vermoedelijk uit angst voor persoonlijk letsel. Bovendien verdwenen politieke gevangenen in heel Duitsland – en vanaf 1941 in de bezette gebieden onder het Nacht und Nebel decreet (Duits: Nacht und Nebel) – gewoon terwijl ze in Gestapo hechtenis waren. Tot 30 april 1944 werden ten minste 6.639 personen gearresteerd op grond van Nacht und Nebel bevelen. Het totale aantal mensen dat verdween als gevolg van dit decreet is echter niet bekend.

De Poolse regering in ballingschap in Londen ontving tijdens de Tweede Wereldoorlog gevoelige militaire informatie over nazi-Duitsland van agenten en informanten in heel Europa. Nadat Duitsland Polen in de herfst van 1939 had veroverd, dachten de Gestapo-functionarissen dat zij de Poolse inlichtingenactiviteiten hadden geneutraliseerd. Bepaalde Poolse informatie over de verplaatsing van Duitse politie- en SS-eenheden naar het Oosten tijdens de Duitse invasie van de Sovjet-Unie in de herfst van 1941 was echter vergelijkbaar met informatie die de Britse inlichtingendienst in het geheim verkreeg door het onderscheppen en decoderen van Duitse politie- en SS-berichten die via radiotelegrafie werden verzonden.

In 1942 ontdekte de Gestapo een voorraad Poolse inlichtingendocumenten in Praag en was verbaasd te zien dat Poolse agenten en informanten gedetailleerde militaire informatie hadden verzameld en naar Londen hadden gesmokkeld, via Boedapest en Istanbul. De Polen identificeerden en volgden Duitse militaire treinen naar het Oostfront en identificeerden vier bataljons van de Ordepolitie die in oktober 1941 naar bezette gebieden van de Sovjet-Unie waren gestuurd en die zich schuldig hadden gemaakt aan oorlogsmisdaden en massamoord.

Poolse agenten verzamelden ook gedetailleerde informatie over het moreel van de Duitse soldaten in het Oosten. Na het ontdekken van een staaltje van de informatie die de Polen hadden doorgegeven, concludeerden Gestapo ambtenaren dat de Poolse inlichtingenactiviteiten een zeer ernstig gevaar vormden voor Duitsland. Nog op 6 juni 1944 richtte Heinrich Müller, bezorgd over het uitlekken van informatie naar de Geallieerden, een speciale eenheid op, Sonderkommando Jerzy genaamd, die bedoeld was om het Poolse inlichtingen netwerk in West en Zuidwest Europa uit te roeien.

In Oostenrijk waren er groepen die nog steeds trouw waren aan de Habsburgers, die in tegenstelling tot de meeste in het grotere Duitse Rijk, vastbesloten bleven zich te verzetten tegen de nazi”s. Deze groepen werden een speciaal aandachtspunt voor de Gestapo vanwege hun opstandige doelen – het omverwerpen van het nazi-regime, het opnieuw vestigen van een onafhankelijk Oostenrijk onder Habsburgs leiderschap – en Hitler”s haat tegen de Habsburgse familie. Hitler verwierp heftig de eeuwenoude Habsburgse pluralistische principes van “leven en laten leven” met betrekking tot etnische groepen, volken, minderheden, religies, culturen en talen. Het plan van de Habsburgse loyalist Karl Burian (die later werd geëxecuteerd) om het hoofdkwartier van de Gestapo in Wenen op te blazen, was een unieke poging om agressief tegen de Gestapo op te treden. Burian”s groep had ook een geheime koeriersdienst opgezet naar Otto von Habsburg in België. Individuen in Oostenrijkse verzetsgroepen onder leiding van Heinrich Maier slaagden er ook in de plannen en de locatie van productiefaciliteiten voor V-1, V-2 raketten, Tiger tanks, en vliegtuigen (Messerschmitt Bf 109, Messerschmitt Me 163 Komet, enz.) door te geven aan de Geallieerden. De Maier groep informeerde zeer vroeg over de massamoord op Joden. De verzetsgroep, later ontdekt door de Gestapo vanwege een dubbelagent van de Abwehr, stond in contact met Allen Dulles, het hoofd van het US Office of Strategic Services in Zwitserland. Hoewel Maier en de andere groepsleden zwaar werden gemarteld, slaagde de Gestapo er niet in de essentiële betrokkenheid van de verzetsgroep bij Operatie Crossbow en Operatie Hydra aan het licht te brengen.

Al vroeg in het bestaan van het regime werden harde maatregelen genomen tegen politieke tegenstanders en tegen degenen die zich verzetten tegen de nazi-doctrine, zoals leden van de Communistische Partij van Duitsland (een rol die oorspronkelijk werd vervuld door de SA totdat de SD en de Gestapo hun invloed ondermijnden en de controle over de veiligheid van het Reich overnamen. Omdat de Gestapo alwetend en almachtig leek, leidde de sfeer van angst die zij creëerden tot een overschatting van hun reikwijdte en kracht; een verkeerde inschatting die de operationele effectiviteit van ondergrondse verzetsorganisaties belemmerde.

Vakbonden

Kort nadat de nazi”s aan de macht waren gekomen, besloten zij de 28 federaties van het Algemeen Duits Verbond van Vakverenigingen te ontbinden, omdat Hitler – na kennis te hebben genomen van hun succes bij de verkiezingen voor de ondernemingsraden – van plan was alle Duitse arbeiders onder het bestuur van de nazi-regering te brengen, een besluit dat hij op 7 april 1933 nam. Als voorbode van deze actie verordende Hitler 1 mei tot Nationale Dag van de Arbeid om de Duitse arbeiders te eren, een maatregel die de vakbondsleiders toejuichten. Met wapperende vakbondsvlaggen hield Hitler een opzwepende toespraak voor de 1,5 miljoen mensen op het Tempelhofer Feld in Berlijn, die nationaal werd uitgezonden en waarin hij de heropleving van de natie en de solidariteit van de arbeidersklasse ophemelde. De volgende dag arresteerden de nieuw gevormde Gestapo-agenten, die zo”n 58 vakbondsleiders hadden geschaduwd, hen waar ze hen maar konden vinden – velen in hun huizen. Ondertussen bezetten de SA en de politie de hoofdkantoren van de vakbonden, arresteerden functionarissen, confisqueerden hun eigendommen en bezittingen; dit alles met de bedoeling om op 12 mei te worden vervangen door het Duitse Arbeidsfront (DAF), een nazi-organisatie die onder leiding van Robert Ley stond. Van hun kant was dit de eerste keer dat de Gestapo onder haar nieuwe naam opereerde sinds haar oprichting op 26 april 1933 in Pruisen.

Religieuze dissidentie

In grote delen van Duitsland (een verandering zoals opgemerkt door de Gestapo in conservatieve steden als Würzburg, waar mensen zich neerlegden bij het regime, hetzij door inschikkelijkheid, collaboratie, of eenvoudige naleving. Toenemende religieuze bezwaren tegen het nazibeleid brachten de Gestapo ertoe kerkelijke organisaties nauwlettend in de gaten te houden. Voor het grootste deel boden de kerkleden geen politiek verzet, maar wilden ze er alleen voor zorgen dat de organisatorische doctrine intact bleef.

Het nazi-regime trachtte echter elke bron van ideologie anders dan de zijne te onderdrukken, en probeerde de kerken te muilkorven of te verpletteren in de zogenaamde Kirchenkampf. Toen kerkleiders (geestelijken) hun misnoegen uitten over het euthanasieprogramma en het rassenbeleid van de nazi”s, liet Hitler doorschemeren dat hij hen beschouwde als “verraders van het volk” en ging zelfs zover hen “de vernietigers van Duitsland” te noemen. Het extreme antisemitisme en de neo-heidense ketterijen van de nazi”s brachten sommige christenen ertoe zich ronduit te verzetten, en paus Pius XI gaf de encycliek Mit Brennender Sorge uit, waarin hij het nazisme veroordeelde en katholieken waarschuwde zich niet bij de partij aan te sluiten of deze te steunen. Sommige predikanten, zoals de protestantse geestelijke Dietrich Bonhoeffer, betaalden voor hun verzet met hun leven.

In een poging om de kracht en invloed van geestelijk verzet tegen te gaan, onthullen nazi-verslagen dat het Referat B1 van de Gestapo de activiteiten van bisschoppen nauwlettend in de gaten hield, met de instructie om in elk bisdom agenten aan te stellen, de verslagen van de bisschoppen aan het Vaticaan op te vragen en de werkterreinen van de bisschoppen te achterhalen. Decanen moesten de “ogen en oren van de bisschoppen” worden en er moest een “uitgebreid netwerk” worden opgezet om de activiteiten van gewone geestelijken te controleren: “Het belang van deze vijand is zo groot dat de inspecteurs van de veiligheidspolitie en van de veiligheidsdienst deze groep mensen en de door hen besproken kwesties tot hun speciale aandacht zullen maken”.

In Dachau: De officiële geschiedenis 1933-1945, schrijft Paul Berben dat geestelijken nauwlettend in de gaten werden gehouden en vaak werden aangeklaagd, gearresteerd en naar nazi-concentratiekampen gestuurd: “Een priester werd in Dachau gevangen gezet omdat hij had verklaard dat er ook in Engeland goede mensen waren; een ander onderging hetzelfde lot omdat hij een meisje had gewaarschuwd dat met een S.S.-man wilde trouwen nadat zij het katholieke geloof had afgezworen; weer een ander omdat hij een dienst had geleid voor een overleden communist”. Anderen werden alleen maar gearresteerd omdat zij “verdacht werden van staatsvijandige activiteiten” of omdat er reden was om “te veronderstellen dat zijn handelingen de samenleving zouden kunnen schaden”. Alleen al in Dachau werden meer dan 2700 katholieke, protestantse en orthodoxe geestelijken gevangen gezet. Nadat Heydrich (die zeer anti-katholiek en anti-christelijk was) in Praag werd vermoord, versoepelde zijn opvolger, Ernst Kaltenbrunner, enkele beleidsmaatregelen en ontmantelde vervolgens afdeling IVB (religieuze tegenstanders) van de Gestapo.

Homoseksualiteit

Geweld en arrestatie bleven niet beperkt tot die van tegenstanders van politieke partijen, lidmaatschap van vakbonden of andersdenkenden, maar ook homoseksualiteit. Deze werd door Hitler negatief beoordeeld. Homoseksuelen werden dienovereenkomstig beschouwd als een bedreiging voor de Volksgemeinschaft (Nationale Gemeenschap). Vanaf de machtsovername door de nazi”s in 1933 nam het aantal vonnissen tegen homoseksuelen gestaag toe en daalde pas na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In 1934 werd in Berlijn een speciaal Gestapo-kantoor opgericht om homoseksualiteit aan te pakken.

Hoewel homoseksualiteit door mannen als een groter gevaar voor de “nationale overleving” werd beschouwd, werd lesbisch gedrag eveneens als onaanvaardbaar beschouwd – het werd beschouwd als een vorm van non-conformiteit met het geslacht – en in de Gestapo-dossiers zijn een aantal individuele rapporten over lesbiennes te vinden. Tussen 1933 en 1935 werden ongeveer 4.000 mannen gearresteerd; tussen 1936 en 1939 werden nog eens 30.000 mannen veroordeeld. Als homoseksuelen enige sympathie toonden voor de door de nazi”s geïdentificeerde raciale vijanden, werden zij als een nog groter gevaar beschouwd. Volgens de dossiers van de Gestapo waren de meeste wegens homoseksualiteit gearresteerde mannen tussen de achttien en vijfentwintig jaar oud.

Oppositie van studenten

Tussen juni 1942 en maart 1943 werd door studentenprotesten opgeroepen tot beëindiging van het nazi-regime. Daartoe behoorde het geweldloze verzet van Hans en Sophie Scholl, twee leiders van de studentengroep White Rose. Verzetsgroepen en degenen die moreel of politiek tegen de nazi”s gekant waren, werden echter tegengehouden door de vrees voor represailles van de Gestapo. Uit angst voor een interne omverwerping werden de krachten van de Gestapo losgelaten op de oppositie. Groepen als de White Rose en andere, zoals de Edelweiss Piraten en de Swing Youth, werden onder streng toezicht van de Gestapo geplaatst. Sommige deelnemers werden naar concentratiekampen gestuurd. Vooraanstaande leden van de bekendste van deze groepen, de White Rose, werden door de politie gearresteerd en overgedragen aan de Gestapo. Voor verscheidene leiders was de doodstraf. Gedurende de eerste vijf maanden van 1943 arresteerde de Gestapo duizenden mensen die verdacht werden van verzetsactiviteiten en voerde talrijke executies uit. Studentenleiders van de oppositie werden eind februari geëxecuteerd, en een belangrijke oppositieorganisatie, de Oster-kring, werd in april 1943 vernietigd. Pogingen om zich te verzetten tegen het nazi-regime stelden weinig voor en hadden slechts geringe kans van slagen, vooral omdat het overgrote deel van het Duitse volk dergelijke acties niet steunde.

Algemene oppositie en militaire samenzwering

Tussen 1934 en 1938 begonnen de tegenstanders van het nazi-regime en hun medestanders zich te manifesteren. Onder de eersten die zich uitspraken waren religieuze dissidenten, maar in hun kielzog volgden onderwijzers, aristocratische zakenlieden, kantoorpersoneel, onderwijzers en anderen uit bijna alle lagen van de bevolking. De meesten leerden al snel dat openlijk verzet gevaarlijk was, aangezien Gestapo-informanten en -agenten wijdverbreid waren. Toch werkte een aanzienlijk aantal van hen nog steeds tegen de nationaal-socialistische regering.

In mei 1935 werden leden van de “Markwitzkreis”, een groep voormalige socialisten die in contact stonden met Otto Strasser en streefden naar de ondergang van Hitler, door de Gestapo opgebroken en gearresteerd. Vanaf het midden van de jaren dertig tot het begin van de jaren veertig vochten verschillende groepen communisten, idealisten, arbeiders en extreem-rechtse conservatieve oppositie-organisaties heimelijk tegen Hitler”s regering, en verscheidene van hen smeedden complotten die de moord op Hitler inhielden. Bijna al deze organisaties, waaronder de Römer-groep, de Robby-groep, de Solfkreis, de Schwarze Reichswehr, de Partij van de Radicale Middenklasse, de Jungdeutscher Orden, het Schwarze Front en de Stahlhelm, werden ontdekt of geïnfiltreerd door de Gestapo. Dit leidde tot overeenkomstige arrestaties, opsluiting in concentratiekampen en executie. Een van de methoden die de Gestapo gebruikte om deze verzetsgroeperingen aan te pakken was “beschermende hechtenis”, die het proces vergemakkelijkte om andersdenkenden naar concentratiekampen te brengen en waartegen geen juridische verdediging mogelijk was.

Vroegtijdige pogingen om de nazi”s met hulp uit het buitenland te weerstaan werden belemmerd toen de vredeswensen van de oppositie aan de westelijke geallieerden geen succes hadden. Dit was gedeeltelijk te wijten aan het incident van Venlo van 9 november 1939, waarbij agenten van de SD en de Gestapo, die zich in Nederland voordeden als anti-nazi”s, twee officieren van de Britse Geheime Inlichtingendienst (SIS) ontvoerden nadat zij hen naar een bijeenkomst hadden gelokt om vredesvoorwaarden te bespreken. Dit was voor Winston Churchill aanleiding om elk verder contact met de Duitse oppositie te verbieden. Later wilden de Britten en Amerikanen geen zaken meer doen met anti-nazi”s omdat zij vreesden dat de Sovjet-Unie zou denken dat zij achter hun rug om deals probeerden te sluiten.

De Duitse oppositie bevond zich in het late voorjaar en de vroege zomer van 1943 in een niet benijdenswaardige positie. Aan de ene kant was het voor hen vrijwel onmogelijk Hitler en de partij omver te werpen; aan de andere kant betekende de eis van de Geallieerden tot onvoorwaardelijke overgave dat er geen kans was op een compromis-vrede, waardoor de militairen en conservatieve aristocraten die zich tegen het regime verzetten geen andere keuze hadden dan de militaire strijd voort te zetten. Ondanks de angst voor de Gestapo na de massa-arrestaties en executies in het voorjaar, bleef de oppositie plannen smeden en plannen maken. Bij een van de beroemdste plannen, Operatie Valkyrie, waren een aantal hoge Duitse officieren betrokken en het plan werd uitgevoerd door kolonel Claus Schenk Graf von Stauffenberg. In een poging Hitler te vermoorden, plaatste Stauffenberg een bom onder een vergadertafel in het veldhoofdkwartier Wolf”s Lair. Bekend als het 20 juli complot, mislukte deze moordaanslag en raakte Hitler slechts licht gewond. Volgens rapporten was de Gestapo niet op de hoogte van dit complot, omdat zij niet voldoende bescherming hadden op de juiste locaties en ook geen preventieve maatregelen hadden genomen. Stauffenberg en zijn groep werden op 21 juli 1944 gefusilleerd; ondertussen werden zijn mede-samenzweerders door de Gestapo opgepakt en naar een concentratiekamp gestuurd. Daarna volgde een showproces onder leiding van Roland Freisler, gevolgd door hun executie.

Sommige Duitsers waren ervan overtuigd dat het hun plicht was alle mogelijke middelen aan te wenden om de oorlog zo snel mogelijk te beëindigen. Sabotagepogingen werden ondernomen door leden van de Abwehr (militaire inlichtingendienst), die mensen rekruteerden van wie bekend was dat ze zich verzetten tegen het naziregime. De Gestapo trad meedogenloos op tegen dissidenten in Duitsland, net zoals overal elders. Oppositie voeren werd moeilijker. Arrestaties, martelingen en executies waren aan de orde van de dag. Terreur tegen “staatsvijanden” was zo”n manier van leven geworden dat de aanwezigheid en de methoden van de Gestapo uiteindelijk werden genormaliseerd in de hoofden van de mensen die in nazi-Duitsland woonden.

In januari 1933 werd Hermann Göring, Hitlers minister zonder portefeuille, benoemd tot hoofd van de Pruisische politie en begon met het vullen van de politieke en inlichtingendiensten van de Pruisische geheime politie met leden van de nazi-partij. Een jaar na de oprichting van de organisatie schreef Göring in een Britse publicatie dat hij de organisatie op eigen initiatief had opgericht en dat hij “hoofdverantwoordelijk” was voor de eliminatie van de marxistische en communistische dreiging voor Duitsland en Pruisen. Bij de beschrijving van de activiteiten van de organisatie schepte Göring op over de volstrekte meedogenloosheid die nodig was voor het herstel van Duitsland, de oprichting van concentratiekampen voor dat doel, en hij beweerde zelfs dat er in het begin excessen waren begaan, waarbij hij vertelde hoe hier en daar mishandelingen hadden plaatsgevonden. Op 26 april 1933 reorganiseerde hij het Amt III van het korps tot de Gestapa (beter bekend onder de “bijnaam” Gestapo), een geheime staatspolitie ten dienste van de nazi-zaak. Minder dan twee weken later, begin mei 1933, betrok de Gestapo haar Berlijnse hoofdkwartier in de Prinz-Albrecht-Straße 8.

Als gevolg van de fusie in 1936 met de Kripo (veiligheidspolitie), werd de Gestapo officieel geclassificeerd als een overheidsinstelling. Himmler”s daaropvolgende benoeming tot Chef der Deutschen Polizei (Chef van de Duitse politie) en status als Reichsführer-SS maakten hem onafhankelijk van de nominale controle van minister van Binnenlandse Zaken Wilhelm Frick.

De SiPo werd onder rechtstreeks bevel van Reinhard Heydrich geplaatst, die reeds hoofd was van de inlichtingendienst van de nazi-partij, de Sicherheitsdienst (SD). Het idee was om het partijbureau (SD) volledig te identificeren en te integreren met het staatsbureau (SiPo). De meeste leden van de SiPo traden toe tot de SS en hadden een rang in beide organisaties. In de praktijk was er echter sprake van overlapping van bevoegdheden en operationele conflicten tussen de SD en de Gestapo.

In september 1939 werden de SiPo en de SD samengevoegd in het nieuw opgerichte Reichssicherheitshauptamt (Hoofdbureau voor de staatsveiligheid). Zowel de Gestapo als de Kripo werden afzonderlijke afdelingen binnen het RSHA. Hoewel de Sicherheitspolizei officieel werd opgeheven, werd de term SiPo figuurlijk gebruikt om RSHA personeel aan te duiden gedurende de rest van de oorlog. In plaats van veranderingen in de naamgeving, kan de oorspronkelijke constructie van de SiPo, Gestapo, en Kripo niet volledig begrepen worden als “afzonderlijke entiteiten”, aangezien zij uiteindelijk “een conglomeraat vormden waarin elk met elkaar en met de SS verbonden was via zijn veiligheidsdienst, de SD”.

De oprichting van het RSHA betekende de formalisering, op topniveau, van de relatie waarbij de SD fungeerde als inlichtingendienst voor de veiligheidspolitie. Een soortgelijke coördinatie bestond in de plaatselijke kantoren. Binnen Duitsland en de gebieden die met het oog op het burgerlijk bestuur binnen het Reich werden ingelijfd, waren de plaatselijke bureaus van de Gestapo, de recherche en de SD formeel gescheiden. Zij werden echter gecoördineerd door inspecteurs van de veiligheidspolitie en de SD die deel uitmaakten van de staf van de plaatselijke hogere SS- en politiechefs, en een van de voornaamste functies van de plaatselijke SD-eenheden was te fungeren als inlichtingendienst voor de plaatselijke Gestapo-eenheden. In de bezette gebieden was de formele relatie tussen lokale eenheden van de Gestapo, de recherche en de SD iets nauwer.

De Gestapo werd bekend als RSHA Amt IV (“Afdeling of Bureau IV”) met Heinrich Müller als chef. In januari 1943 benoemde Himmler Ernst Kaltenbrunner tot RSHA chef; bijna zeven maanden nadat Heydrich was vermoord. De specifieke interne afdelingen van Amt IV waren als volgt:

In 1941 werd Referat N opgericht, het centrale commandobureau van de Gestapo. De interne afdelingen bleven echter bestaan en de Gestapo bleef een afdeling onder de paraplu van het RSHA. De plaatselijke kantoren van de Gestapo, bekend als Gestapo Leitstellen en Stellen, ressorteerden onder een plaatselijke commandant, bekend als de Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD (“Inspecteur van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst”), die op zijn beurt onder het dubbele bevel stond van het Referat N van de Gestapo en tevens van zijn plaatselijke SS- en Politieleider.

In totaal waren er zo”n vierenvijftig regionale Gestapo-kantoren verspreid over de Duitse deelstaten. De Gestapo onderhield ook kantoren in alle nazi-concentratiekampen, had een kantoor in de staf van de SS en de politiechefs, en leverde naar behoefte personeel aan formaties zoals de Einsatzgruppen. Personeel dat werd ingezet voor deze hulptaken stond vaak buiten de commandostructuur van de Gestapo en viel onder het gezag van afdelingen van de SS. Het was de Gestapo-chef, SS-Brigadierführer Heinrich Müller, die Hitler op de hoogte hield van de moordoperaties in de Sovjet-Unie en die de vier Einsatzgruppen opdroeg hun voortdurende werk in het oosten “aan de Führer voor te stellen”.

Vrouwelijk rechercheur carrière

Volgens voorschriften van de Rijksveiligheidsdienst uit 1940 konden vrouwen die een opleiding in maatschappelijk werk hadden gevolgd of een soortgelijke opleiding hadden genoten, worden aangenomen als vrouwelijke rechercheurs. Vrouwelijke jeugdleiders, advocaten, bedrijfsleiders met ervaring in maatschappelijk werk, vrouwelijke leidinggevenden bij de Reichsarbeitsdienst en personeelsadministrateurs bij de Bund Deutscher Mädel werden na een cursus van een jaar als rechercheur aangenomen, indien zij over enkele jaren beroepservaring beschikten. Later werden verpleegsters, kleuterleidsters en opgeleide vrouwelijke commerciële werknemers met aanleg voor politiewerk na een tweejarige opleiding als Kriminaloberassistentin aangenomen als vrouwelijke rechercheurs en konden bevorderd worden tot Kriminalsekretärin. Na nog eens twee of drie jaar in die rang kon de vrouwelijke rechercheur doorgroeien naar Kriminalobersekretärin. Verdere promoties tot Kriminalkommissarin en Kriminalrätin waren ook mogelijk.

In 1933 vond er geen zuivering van de Duitse politie plaats. De overgrote meerderheid van de Gestapo officieren was afkomstig van de politie van de Weimar Republiek; leden van de SS, de SA, en de NSDAP traden ook toe tot de Gestapo, maar waren minder talrijk. In maart 1937 had de Gestapo naar schatting 6500 mensen in dienst in vierenvijftig regionale kantoren verspreid over het hele Rijk. In maart 1938 kwam er personeel bij na de annexatie van Oostenrijk en in oktober 1938 na de overname van het Sudetenland. In 1939 hadden slechts 3.000 van de in totaal 20.000 Gestapo-mannen een SS-rang, en in de meeste gevallen waren dat ereleden. Een man die in 1933 bij de Pruisische Gestapo diende, herinnerde zich dat de meeste van zijn medewerkers “geenszins nazi”s waren. Voor het grootste deel waren het jonge, professionele ambtenaren…” De nazi”s hechtten meer waarde aan politiële bekwaamheid dan aan politiek, dus in het algemeen bleven in 1933 bijna alle mannen die onder de Weimarrepubliek in de verschillende staatspolitiediensten hadden gediend, aan het werk. In Würzburg, een van de weinige plaatsen in Duitsland waar de meeste Gestapo-dossiers bewaard zijn gebleven, was elk lid van de Gestapo een politieagent of had een politie-achtergrond.

De Canadese historicus Robert Gellately schreef dat de meeste Gestapo-mannen geen Nazi”s waren, maar tegelijkertijd niet gekant waren tegen het Nazi-regime, dat zij bereid waren te dienen, in welke taak zij ook werden opgeroepen te vervullen. Na verloop van tijd omvatte het lidmaatschap van de Gestapo ook ideologische training, vooral toen Werner Best een leidende rol op zich nam voor de training in april 1936. Gebruikmakend van biologische metaforen, benadrukte Best een doctrine die leden van de Gestapo aanmoedigde zichzelf te zien als “dokters” voor het “nationale lichaam” in de strijd tegen “ziekteverwekkers” en “ziekten”; onder de geïmpliceerde ziekten waren “communisten, vrijmetselaars, en de kerken – en boven en achter al deze stonden de Joden”. Heydrich dacht in dezelfde richting en pleitte voor zowel defensieve als offensieve maatregelen van de Gestapo, om elke ondermijning of vernietiging van het nationaal-socialistische lichaam te voorkomen.

Of ze nu oorspronkelijk als politieagenten waren opgeleid of niet, de Gestapo-agenten zelf werden gevormd door hun sociaal-politieke omgeving. Historicus George C. Browder beweert dat er een proces in vier delen (autorisatie, versterking, routinisering en ontmenselijking) van kracht was, dat de psychosociale atmosfeer legitimeerde die leden van de Gestapo tot geradicaliseerd geweld aanzette. Browder beschrijft ook een sandwich-effect, waarbij van bovenaf Gestapo-agenten werden onderworpen aan ideologisch georiënteerd racisme en criminele biologische theorieën; en van onderaf de Gestapo werd omgevormd door SS-personeel dat niet de juiste politietraining had gehad, wat tot uiting kwam in hun neiging tot ongebreideld geweld. Deze vermenging gaf zeker vorm aan het publieke imago van de Gestapo, dat zij trachtten te handhaven ondanks hun toenemende werklast; een imago dat hen hielp bij het identificeren en elimineren van vijanden van de nazi-staat.

In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, was de Gestapo niet de alomtegenwoordige, almachtige instantie in de Duitse samenleving. In Duitsland zelf hadden veel steden minder dan 50 officiële Gestapo-medewerkers. Zo hadden Stettin en Frankfurt am Main in 1939 samen slechts 41 Gestapo-medewerkers. In Düsseldorf was het plaatselijke Gestapo bureau met slechts 281 man verantwoordelijk voor de hele Nederrijn regio, die 4 miljoen mensen telde. “V-mannen”, zoals undercover Gestapo-agenten bekend stonden, werden gebruikt om te infiltreren in sociaal-democratische SPD- en communistische oppositiegroeperingen, maar dit was meer uitzondering dan regel. Het Gestapo bureau in Saarbrücken had 50 voltijdse informanten in 1939. Het districtsbureau in Neurenberg, dat verantwoordelijk was voor heel Noord-Beieren, had tussen 1943 en 1945 in totaal 80-100 voltijdse informanten in dienst. De meeste Gestapo-informanten waren geen voltijdse informanten die undercover werkten, maar gewone burgers die verkozen andere mensen aan te geven bij de Gestapo.

Volgens de Canadese historicus Robert Gellately”s analyse van de opgerichte plaatselijke bureaus, bestond de Gestapo voor het grootste deel uit bureaucraten en administratief personeel die voor hun informatie afhankelijk waren van aangiftes door burgers. Gellately betoogde dat Duitsland tussen 1933 en 1945 een schoolvoorbeeld was van panopticisme, omdat de Duitsers zo bereid waren elkaar aan te geven bij de Gestapo. De Gestapo werd soms overstelpt met aangiften en het grootste deel van haar tijd werd besteed aan het sorteren van de geloofwaardige van de minder geloofwaardige aangiften. Veel van de plaatselijke kantoren waren onderbemand en overwerkt, en hadden te kampen met de papierberg die door zoveel aangiften werd veroorzaakt. Gellately heeft ook gesuggereerd dat de Gestapo “een reactieve organisatie was… geconstrueerd binnen de Duitse samenleving en waarvan het functioneren structureel afhankelijk was van de voortdurende medewerking van de Duitse burgers”.

Van de politieke zaken werden 61 personen onderzocht op verdenking van lidmaatschap van de KPD, 44 van de SPD en 69 van andere politieke partijen. De meeste politieke onderzoeken vonden plaats tussen 1933 en 1935, met een absoluut hoogtepunt van 57 gevallen in 1935. Na dat jaar namen de politieke onderzoeken af met slechts 18 onderzoeken in 1938, 13 in 1939, 2 in 1941, 7 in 1942, 4 in 1943 en 1 in 1944. De “andere” categorie in verband met non-conformisme omvatte alles van een man die een karikatuur van Hitler tekende tot een katholieke leraar die ervan verdacht werd lauw te staan tegenover het onderwijzen van het nationaal-socialisme in zijn klas. De categorie “administratieve controle” betrof personen die de wet over het verblijf in de stad overtraden. De categorie “conventionele criminaliteit” betrof economische misdrijven zoals witwassen van geld, smokkel en homoseksualiteit.

Tot de normale onderzoeksmethoden behoorden diverse vormen van chantage, bedreiging en afpersing om “bekentenissen” af te dwingen. Daarnaast werden slaaponthouding en verschillende vormen van intimidatie gebruikt als onderzoeksmethoden. Als dat niet mogelijk was, waren marteling en het planten van bewijsmateriaal gebruikelijke methoden om een zaak op te lossen, vooral als het om een joods persoon ging. De wreedheid van de ondervragers – dikwijls ingegeven door aanklachten en gevolgd door razzia”s – stelde de Gestapo in staat talrijke verzetsnetwerken bloot te leggen; het deed hen ook lijken alsof zij alles wisten en alles konden doen wat zij wilden.

Hoewel het totale aantal Gestapo-ambtenaren beperkt was wanneer afgezet tegen de vertegenwoordigde bevolkingsgroepen, werd de gemiddelde Volksgenosse (nazi-term voor het “lid van het Duitse volk”) doorgaans niet geobserveerd, zodat de statistische verhouding tussen Gestapo-ambtenaren en inwoners “grotendeels waardeloos en van weinig betekenis” is volgens sommige recente geleerden. Zoals historicus Eric Johnson opmerkte: “De nazi-terreur was selectieve terreur”, gericht tegen politieke tegenstanders, ideologische dissidenten (geestelijken en religieuze organisaties), beroepscriminelen, de Sinti en Roma-bevolking, gehandicapten, homoseksuelen en vooral tegen de Joden. “Selectieve terreur” door de Gestapo, zoals genoemd door Johnson, wordt ook ondersteund door historicus Richard Evans die stelt dat: “Geweld en intimidatie zelden het leven van de meeste gewone Duitsers raakten. Aanklagen was de uitzondering, niet de regel, wat het gedrag van de overgrote meerderheid van de Duitsers betrof.” De betrokkenheid van gewone Duitsers bij het aanklagen moet ook gerelativeerd worden om de Gestapo niet vrij te pleiten. Zoals Evans duidelijk maakt, “…was het niet het gewone Duitse volk dat zich bezighield met bewaking, het was de Gestapo; er gebeurde niets totdat de Gestapo een opzegging ontving, en het was de actieve jacht van de Gestapo op afwijkend gedrag en afwijkende meningen dat het enige was dat aan opzeggingen betekenis gaf.” De doeltreffendheid van de Gestapo bleef in het vermogen om almacht te “projecteren”…zij coöpteerden de hulp van de Duitse bevolking door opzeggingen in hun voordeel te gebruiken; uiteindelijk bleek het een machtig, meedogenloos en effectief terreurorgaan te zijn onder het Nazi-regime dat schijnbaar overal aanwezig was. Tenslotte was de doeltreffendheid van de Gestapo, hoewel geholpen door aanklachten en het waakzame oog van gewone Duitsers, meer het resultaat van de coördinatie en samenwerking tussen de verschillende politieorganen in Duitsland, de hulp van de SS, en de steun van de verschillende organisaties van de Nazipartij; al deze organisaties samen vormden een georganiseerd vervolgingsnetwerk.

Als instrument van nazi-macht, terreur en onderdrukking opereerde de Gestapo in heel bezet Europa. Net als hun zusterorganisaties, de SS en de SD, speelde de Gestapo “een hoofdrol” in het tot slaaf maken en deporteren van arbeiders uit bezet gebied, het martelen en executeren van burgers, het uitkiezen en vermoorden van Joden, en het onderwerpen van Geallieerde krijgsgevangenen aan een verschrikkelijke behandeling. De Gestapo was dan ook “een vitaal onderdeel van zowel de nazi-onderdrukking als de Holocaust”. Zodra de Duitse legers vijandelijk gebied binnentrokken, werden zij vergezeld door Einsatzgruppen, bemand door officieren van de Gestapo en de Kripo, die gewoonlijk in de achterste gebieden opereerden om het bezette land te besturen en te controleren. Zodra een gebied volledig onder Duits militair gezag kwam te staan, voerde de Gestapo alle uitvoerende acties uit onder het gezag van de militaire commandant, hoewel zij er relatief onafhankelijk van opereerde.

Bezetting betekende bestuur en politie, een taak die aan de SS, de SD en de Gestapo werd toegewezen zelfs voordat de vijandelijkheden begonnen, zoals het geval was voor Tsjechoslowakije. Dienovereenkomstig werden Gestapo kantoren gevestigd in een eenmaal bezet gebied. Sommige plaatselijke bewoners hielpen de Gestapo, hetzij als hulppolitieagenten, hetzij bij andere taken. Niettemin waren de operaties, uitgevoerd door Duitse leden van de Gestapo of door hulpkrachten van bereidwillige collaborateurs van andere nationaliteiten, inconsistent in zowel dispositie als effectiviteit. In elke plaats was een verschillende mate van pacificatie en politiehandhaving nodig, afhankelijk van hoe coöperatief of resistent de plaatselijke bevolking was ten opzichte van de nazi-mandaten en het rassenbeleid.

Overal in de Oostelijke gebieden maakten de Gestapo en andere nazi-organisaties gebruik van de hulp van inheemse politie-eenheden, die bijna allemaal geüniformeerd waren en in staat om drastische acties uit te voeren. Veel van het hulppolitiepersoneel dat optrad namens de Duitse Orde Politie, de SD, en de Gestapo waren leden van de Schutzmannschaft, die ook Oekraïners, Wit-Russen, Russen, Esten, Litouwers, en Letten bemande. Terwijl in veel door de nazi”s bezette landen in het Oosten, de lokale binnenlandse politie de Duitse operaties aanvulde, beweert de bekende Holocaust historicus Raul Hilberg dat “die van Polen het minst betrokken waren bij anti-Joodse acties”. Niettemin gaven de Duitse autoriteiten opdracht tot de mobilisatie van Poolse reservisten, bekend als de Blauwe Politie, die de aanwezigheid van de nazi-politie versterkten en talrijke “politie”-taken uitvoerden; in sommige gevallen identificeerden en arresteerden de functionarissen zelfs Joden of voerden andere onfrisse taken uit namens hun Duitse meesters.

In plaatsen als Denemarken werkten ongeveer 550 geüniformeerde Denen in Kopenhagen samen met de Gestapo, patrouilleerden en terroriseerden de plaatselijke bevolking in opdracht van hun Duitse opzichters, van wie er velen na de oorlog werden gearresteerd. Andere Deense burgers traden, zoals op veel plaatsen in Europa, op als informanten van de Gestapo, maar dit moet niet worden gezien als onverdeelde steun aan het nazi-programma, aangezien de motieven voor medewerking varieerden. Terwijl in Frankrijk het aantal leden van de Carlingue (zij voerden operaties uit die bijna niet te onderscheiden waren van hun Duitse equivalenten.

Tussen 14 november 1945 en 3 oktober 1946 stelden de Geallieerden een Internationaal Militair Tribunaal (IMT) in om 22 belangrijke nazi-oorlogsmisdadigers en zes groepen te berechten wegens misdaden tegen de vrede, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Negentien van de 22 werden veroordeeld, en twaalf – Martin Bormann (bij verstek), Hans Frank, Wilhelm Frick, Hermann Göring, Alfred Jodl, Ernst Kaltenbrunner, Wilhelm Keitel, Joachim von Ribbentrop, Alfred Rosenberg, Fritz Sauckel, Arthur Seyss-Inquart, Julius Streicher – kregen de doodstraf. Drie anderen – Walther Funk, Rudolf Hess, Erich Raeder – kregen levenslang en de overige vier – Karl Dönitz, Konstantin von Neurath, Albert Speer, en Baldur von Schirach – kregen kortere gevangenisstraffen. Drie anderen – Hans Fritzsche, Hjalmar Schacht, en Franz von Papen – werden vrijgesproken. In die tijd werd de Gestapo veroordeeld als een criminele organisatie, samen met de SS. Gestapo leider Heinrich Müller werd echter nooit berecht, omdat hij aan het eind van de oorlog verdween.

Leiders, organisatoren, onderzoekers en medeplichtigen die deelnamen aan de opstelling of uitvoering van een gemeenschappelijk plan of een samenzwering om de genoemde misdrijven te plegen, werden verantwoordelijk gesteld voor alle handelingen die door eenieder ter uitvoering van een dergelijk plan werden verricht. De officiële positie van verdachten als staatshoofd of bekleder van een hoog regeringsambt kon hen niet vrijwaren van verantwoordelijkheid of hun straf verzachten; evenmin kon het feit dat een verdachte handelde op bevel van een meerdere hem vrijstellen van verantwoordelijkheid, hoewel het IMT dit in overweging zou kunnen nemen als verzachting van de straf.

Tijdens het proces tegen een individueel lid van een groep of organisatie kon het IMT (in verband met een handeling waarvoor de betrokkene was veroordeeld) verklaren dat de groep of organisatie waarvan hij deel uitmaakte, een criminele organisatie was. Wanneer een groep of organisatie aldus strafbaar was verklaard, had de bevoegde nationale autoriteit van elke ondertekenende partij het recht om personen wegens lidmaatschap van die organisatie voor het gerecht te brengen, waarbij het criminele karakter van de groep of organisatie werd bewezen geacht.

Het IMT veroordeelde vervolgens drie van de groepen: het nazi-leiderskorps, de SS (inclusief de SD) en de Gestapo. De Gestapo-leden Hermann Göring, Ernst Kaltenbrunner en Arthur Seyss-Inquart werden individueel veroordeeld. Hoewel drie groepen werden vrijgesproken van collectieve beschuldigingen van oorlogsmisdaden, ontsloeg dit de individuele leden van die groepen niet van veroordeling en bestraffing in het kader van het denazificatieprogramma. Leden van de drie veroordeelde groepen werden echter wel aangehouden door Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en Frankrijk. Deze groepen – de leiding van de nazi-partij en de regering, de Duitse generale staf en het opperbevel (en de Gestapo) – hadden samen meer dan twee miljoen leden, waardoor een groot aantal van hun leden voor het gerecht kon worden gedaagd toen de organisaties werden veroordeeld.

In 1997 heeft Keulen het voormalige hoofdkwartier van de regionale Gestapo in Keulen – het EL-DE Haus – omgevormd tot een museum om de acties van de Gestapo te documenteren.

Na de oorlog nam het U.S. Counterintelligence Corps de voormalige Gestapo-chef van Lyon, Klaus Barbie, in dienst voor zijn anticommunistische inspanningen en hielp hem ook te ontsnappen naar Bolivia.

De Gestapo was een geheim agentschap in burger en agenten droegen gewoonlijk burgerpakken. Er waren strikte protocollen om de identiteit van het Gestapo personeel te beschermen. Als een agent om identificatie werd gevraagd, hoefde hij alleen zijn bevelschijf te laten zien en geen foto. Deze schijf identificeerde de agent als een lid van de Gestapo zonder persoonlijke informatie te onthullen, behalve wanneer dit werd bevolen door een bevoegde ambtenaar.

Het personeel van de Leitstellung (districtsbureau) droeg het grijze SS dienstuniform, maar met schouderborden in politiepatroon, en SS insignes op de linkerkraag. De rechter kraaglap was zwart zonder de sig-runen. De SD mouw diamant (SD Raute) insignes werden gedragen op de linker ondermouw, zelfs door SiPo mannen die niet in de SD zaten. Uniformen gedragen door Gestapo mannen die waren ingedeeld bij de Einsatzgruppen in bezet gebied, waren aanvankelijk niet te onderscheiden van het Waffen-SS velduniform. Klachten van de Waffen-SS leidden tot wijziging van de rangonderscheidingstekens op de schouderborden van die van de Waffen-SS in die van de Ordnungspolizei.

De Gestapo handhaafde de rangen van de politiedetectives, die werden gebruikt voor alle officieren, zowel diegenen die lid waren van de SS als diegenen die dat niet waren.

Bronnen:

Bibliografie

Bronnen

  1. Gestapo
  2. Gestapo
Ads Blocker Image Powered by Code Help Pro

Ads Blocker Detected!!!

We have detected that you are using extensions to block ads. Please support us by disabling these ads blocker.