Spartacus (slavenleider)

gigatos | januari 21, 2022

Samenvatting

Spartacus (gestorven in april 71 v.C. op de Silari rivier, Puglia) – leider van een opstand door slaven en gladiatoren in Italië in 73-71 v.C. Was Thraciër, werd slaaf onder onduidelijke omstandigheden, en later gladiator. In 73 v. Chr. ontsnapte hij met 70 medestanders uit een gladiatorenschool in Capua, zocht zijn toevlucht in de Vesuvius en versloeg de groep die tegen hem was gestuurd. Vervolgens slaagde hij erin een sterk en betrekkelijk gedisciplineerd leger van slaven en de Italiaanse armen samen te stellen en bracht hij de Romeinen een aantal zware nederlagen toe. In 72 v. Chr. versloeg hij de twee consuls, zijn leger was volgens verschillende bronnen gegroeid tot 70 of zelfs tot 120 duizend man. Spartacus bereikte de noordelijke grenzen van Italië, kennelijk met de bedoeling de Alpen over te steken, maar keerde toen om.

De Romeinse Senaat benoemde Marcus Licinius Crassus tot bevelhebber van de oorlog, die de gevechtsefficiëntie van het regeringsleger wist te verhogen. Spartacus trok zich terug naar Bruttius, vanwaar hij wilde oversteken naar Sicilië, maar hij slaagde er niet in de Straat van Messina over te steken. Crassus sneed hem met een gracht en versterkingen af van de rest van Italië; de opstandelingen konden doorbreken en nog een slag winnen. Tenslotte, in april 71 v. Chr., toen de middelen uitgeput waren en er nog twee Romeinse legers in Italië verschenen, leverde Spartacus een laatste slag aan de rivier de Sylar. Hij werd gedood in de strijd en de rebellen werden afgeslacht.

De persoonlijkheid van Spartacus is sinds de negentiende eeuw zeer populair: de leider van de opstand is de hoofdpersoon van verschillende beroemde boeken, speelfilms en andere kunstwerken. Spartacus werd geprezen door Karl Marx, en deze lof werd later verspreid in de marxistische geschiedschrijving. Spartacus werd een symbool van de communistische beweging. Veel onderzoekers hebben gewezen op het verband tussen de opstand en een spontane strijd tegen de slavernij, en met de burgeroorlogen die in Rome uitbraken in de I eeuw v. Chr.

Er is weinig informatie over het leven van Spartacus tot aan de tijd dat hij de opstand in Italië leidde, die vermoedelijk teruggaat tot Sallustius en Titus Livius die Spartacus een Thraciër noemden; De naam (Spartakos of Spartacus), die “roemrijk met zijn speer” betekent en door geleerden is gelokaliseerd in West-Thracië, ondersteunt deze opvatting, evenals Plutarchs verklaring dat Spartacus behoorde tot een “nomadische stam” (nomadikon) en suggereerde dat een middeleeuwse scribent zich had vergist: De oorspronkelijke tekst had moeten zijn medikon, d.w.z. het had moeten verwijzen naar de stam van de Meden, die in de middenloop van de rivier de Strimon woonden. Ziegler”s mening is algemeen aanvaard.

Alexander Misjulin brengt de naam Spartacus in verband met de Thracische plaatsnamen Spartol en Spartakos, en met de figuren uit de Helleense mythologie Spartos; het zijn reuzen die groeiden uit de tanden van de door Cadmus gedode draak en de stamvaders werden van de Thebaanse aristocratie. Theodore Mommsen heeft een mogelijke communicatie met koningen van Bosporus van de dynastie Spartokid”s, regerend in 438-109 v. Chr., overwogen en zag daarin het bewijs, dat Spartak tot een adellijke familie behoorde. Andere geleerden vinden soortgelijke namen in de heersende dynastie van de Odryssiërs. Ten gunste van de hoge status van Spartacus in zijn vaderland kan ook het bericht bronnen dat hij al in Italië “op hersenen en zachtheid van karakter stond boven zijn positie en in het algemeen was meer als een Hellenes, dan men zou verwachten van een man van zijn stam.

Het is zeker dat Spartacus vrij geboren was, maar later eerst slaaf en vervolgens gladiator werd; in de bronnen is niet precies te vinden wanneer en hoe dit gebeurde. Er zijn twee belangrijke theorieën. Appianus schrijft dat Spartacus “met de Romeinen vocht, gevangen werd genomen en als gladiator werd verkocht”; Lucius Annaeus Florus – dat hij “van een Thracische soldaat, van een soldaat – een deserteur, daarna – een rover, en vervolgens door zijn fysieke kracht – een gladiator” werd. Een aantal geleerden aanvaardt Appianus” versie en veronderstelt wanneer Spartacus precies in Romeins gevangenschap werd gebracht. Het zou gebeurd kunnen zijn in 85 v.C., toen Lucius Cornelius Sulla met de Meden vocht; in 83 v.C., aan het begin van de Tweede Mithridates-oorlog; in 76 v.C., toen proconsul van Macedonië Appius Claudius Pulchera de Thraciërs versloeg. Er is een opvatting dat we het moeten hebben over de jaren ”80 in plaats van de jaren ”70, aangezien Spartacus vóór de opstand ruimschoots de tijd moet hebben gehad om slaaf en gladiator te zijn geweest en bekendheid te hebben verworven onder zijn gedwongen “gelijken”.

Theodore Mommsen hield vast aan Florus” versie. Hij schrijft dat Spartacus “diende in Thracische hulpeenheden van het Romeinse leger, deserteerde, plunderde in de bergen, weer gevangen werd genomen en gladiator moest worden”. Emilio Gabba heeft gesuggereerd dat dit zou kunnen verwijzen naar dienst in het leger van Sulla toen deze proconsul in Italië aan land ging om een nieuwe burgeroorlog te beginnen tegen de partij van de Marianen (83 v. Chr.). In dit geval diende Spartacus in te paard gelegerde hulptroepen: de Thraciërs hadden de reputatie uitstekende cavaleristen te zijn, en het is bekend dat de leider van de opstand in zijn laatste veldslag te paard vocht. Hij kan een soort commandopositie hebben bekleed. De ervaring die Spartacus opdeed in het Romeinse leger heeft hem wellicht geholpen om snel een gedisciplineerd leger van gladiatoren en slaven op de been te brengen.

Als de versie van Florus juist is, is Spartacus op een gegeven moment overgelopen uit het Romeinse leger – mogelijk vanwege een ruzie met het commando (Tacitus” analogie tussen Spartacus en Tacpharinatus, “deserteur en rover” kan als bewijs hiervoor worden gezien). Dit zou gebeurd kunnen zijn tijdens een van Rome”s Thracische oorlogen, en dan moet Spartacus” “overval” bestaan hebben uit het overstappen naar de zijde van zijn stamgenoten en verdere actie tegen de Romeinen. Als Gabba gelijk heeft en Spartacus is overgelopen uit Sulla”s leger in Italië, dan had hij moeten overlopen naar de Marianen en had hij een bereden eenheid kunnen aanvoeren die een “kleine oorlog” voerde tegen de Sullans. In deze fase van zijn leven kon hij het Italiaanse oorlogstoneel goed leren kennen. Hoe dan ook, de Thraciër werd gevangen genomen, om onbekende redenen niet gekruisigd of aan de beesten overgelaten in de circusarena (overlopers en struikrovers werden gewoonlijk als zodanig behandeld), maar tot slaaf gemaakt.

Spartacus werd tenminste drie keer verkocht, en het is bekend dat de eerste verkoop in Rome plaatsvond. Diodorus van Sicilië vermeldt “een zekere man” van wie Spartacus een “gunst” ontving; het kan zijn dat het zijn eerste meester was die hem een of andere gunst verleende – bijvoorbeeld door hem een bevoorrechte positie te laten innemen. De Thraciër werd later gekocht door een man die hem wreed behandelde door hem aan gladiatoren te verkopen. Mishulin suggereerde dat deze laatste verkoop het gevolg was van een reeks mislukte pogingen van Spartacus om te ontsnappen. Vladimir Nikishin, die het hier niet mee eens is, vestigt de aandacht op de woorden van Plutarchus dat Spartacus onrecht werd aangedaan en op het verslag van Marcus Terentius Varron over de verkoop aan gladiatoren “zonder schuld”. Mary Sergheenko merkt echter op dat de meester het volste recht had om zijn slaaf zonder enige rechtvaardiging naar de gladiatoren te sturen; volgens Florus werd Spartacus gedwongen om in de arena op te treden vanwege zijn fysieke kracht.

Vladimir Goroncharovsky suggereerde dat Spartacus gladiator werd toen hij ongeveer dertig jaar oud was, wat vrij laat is; de recordhouder vocht echter in de arena tot hij vijfenveertig was. Vroeg in zijn loopbaan kon Spartacus optreden als myrmillon – een krijger gewapend met een kort zwaard (gladius), beschermd door een groot rechthoekig schild (scutum), een polsharnas op de rechter onderarm (manika) en een Beotiaanse helm. De Myrmillons vochten naakt tot aan hun middel. Vermoedelijk werd Spartacus, die zich onderscheidde door zijn kracht en “buitengewone moed”, na verloop van tijd een van de beste gladiatoren in de school van Gnaeus Cornelius Lentulus Batiatus te Capua. Het bewijs dat hij in een bevoorrechte positie verkeerde, blijkt uit het feit dat hij een echtgenote had, wat betekent dat hij een aparte kamer of kamers kreeg. De vrouw was, volgens Plutarch, ingewijd in de mysteriën van Dionysos en had de gave van profetie. Eens zag zij een slang om het gezicht van haar slapende echtgenoot gewikkeld en “kondigde aan dat dit een teken was van een grote en geduchte macht die hem naar een noodlottig einde zou leiden”. Misschien heeft dit of een soortgelijk incident plaatsgevonden en heeft het een rol gespeeld bij het versterken van Spartacus” gezag in de ogen van zijn kameraden.

De bronnen zwijgen over de vraag of Spartacus een rudiar werd, d.w.z. of hij een houten zwaard kreeg als symbool van berusting. Maar zelfs dan zou hij een slaaf zijn gebleven. Het is waar dat Sergej Oettsjenko schrijft dat Spartacus “voor zijn moed … de vrijheid kreeg”, maar volgens Nikisjin was de Sovjet-onderzoeker hier beïnvloed door de roman van Raffaello Giovagnoli.

Er zijn ook alternatieve hypotheses over de oorsprong van Spartacus, ook die welke geen verband houden met de historische wetenschap. Zo heeft de Australische schrijfster Colleen McCullough, die een reeks romans over het oude Rome heeft geschreven, in haar boek “Favourites of Fortune” Spartacus afgeschilderd als een Italiaan. Zijn vader, een welvarend inwoner van Campanië, kreeg in 90 of 89 v. Chr. het Romeinse staatsburgerschap en de zoon begon zijn militaire loopbaan in lage commandoposten, maar werd beschuldigd van muiterij en verkoos de gladiatorenhandel boven ballingschap. Hij nam de valse naam Spartacus aan en vocht in de arena in Thracische stijl, waardoor zijn publiek dacht dat hij Thraciër was. Volgens de Oekraïense science fiction schrijver en kandidaat voor historische wetenschappen Andrei Valentinov, zou Spartacus een Romein geweest kunnen zijn rond wie zich voormalige officieren van de Marianen hadden verzameld, die het hun doel maakten het regime van Sullan omver te werpen.

Het probleem van de chronologie

De datum van het begin van de opstand van Spartacus wordt slechts door twee oude auteurs genoemd – Flavius Eutropius in “Breviary of Roman History” en Paul Orosius in “History against Gentiles”. Het is respectievelijk 678 vanaf de stichting van Rome, dat is, volgens de klassieke chronologie, 76 en 75 v. Chr. Maar Orosius noemt consuls – “Lucullus en Cassius” (Marcus Terentius Varron Lucullus en Gaius Cassius Longinus), en Eutropius meldt dat in dat jaar “Marcus Licinius Lucullus de Macedonische provincie kreeg”. Op grond hiervan merkten de onderzoekers de chronologische verwarring van de twee auteurs op en geloofden lange tijd unaniem dat de opstand van Spartacus begon in 73 v. Chr. In 1872 kwam de Duitse geleerde Otfried Schambach tot de conclusie dat het in feite 74 v. Chr. was: volgens hem verwarde Eutropius Varron Lucullus met Lucius Licinius Lucullus, die een jaar eerder consul was, en Orosius veronachtzaamde eenvoudig het eerste jaar van de opstand. Later haalde de Sovjet-antikolist Alexander Misjulin ook het jaar 74 aan, daarbij verwijzend naar het feit dat volgens Eutropius de opstand in 681 vanaf de stichting van Rome werd onderdrukt, “aan het eind van het derde jaar”, en het derde jaar, volgens Appianus, Marcus Licinius Crassus het bevel kreeg, nadat hij ongeveer vijf maanden had gevochten.

Mishulin”s tegenstander A. Motus publiceerde in 1957 een artikel dat geheel aan het probleem was gewijd. Haar stellingen zijn als volgt: Mishulin heeft Eutropius verkeerd vertaald, die niet schreef “aan het eind van het derde jaar” maar “in het derde jaar”; Orosius kan het eerste jaar van de opstand niet hebben verwaarloosd, want het leger van Spartacus groeide zeer snel; het Breviarium van de Romeinse geschiedenis heeft een “breuk in de jaren”, zodat Eutropius” jaar 678 en Orosius” jaar 679 hetzelfde jaar zijn; Toen Appianus het had over de benoeming van Crassus, dacht hij aan de jaarlijkse tussenpozen tussen verkiezingen die in de zomer plaatsvonden, terwijl de opstand in de lente begon; de epitomator Livy tenslotte noemt de proconsul Licinius Lucullus in verband met het eerste jaar van de opstand. Dit alles, volgens Motus, moet wijzen op het jaar 73 v. Chr.

Latere werken dateren het begin van de Spartacusoorlog in 73 v. Chr.

Het begin van de opstand

Bronnen melden dat gladiatoren van de school van Lentulus Batiatus samenspanden (vermoedelijk in 73 v. Chr.) om te ontsnappen. De aanzet hiertoe was het nieuws van de naderende reguliere spelen waarbij, volgens Synesius van Cyrenius, de gladiatoren “zuiveringsoffers voor het Romeinse volk” moesten worden. In totaal namen zo”n tweehonderd man deel aan de samenzwering. De meester hoorde van hun plannen en greep tijdig in, maar enkele gladiatoren wisten zich met keukenspitten en messen te bewapenen, de bewakers te overmeesteren en zich uit Capua te bevrijden. Volgens verschillende verslagen waren de rebellen met dertig, “ongeveer zeventig” of achtenzeventig.

Deze kleine groep marcheerde naar de Vesuvius en nam onderweg verschillende wagens met gladiatorenwapens in beslag, die onmiddellijk in gebruik werden genomen. Vervolgens sloegen de rebellen een aanval af van een detachement dat vanuit Capua op hen af was gestuurd en namen zij voldoende militair materieel in beslag. Zij vestigden zich in de krater van de Vesuvius (die toen reeds lang gedoofd was) en begonnen villa”s in de omgeving te plunderen en daar levensmiddelen in beslag te nemen. Het is bekend dat de rebellen in dit stadium drie leiders hadden – Spartacus en twee Galliërs, Oenomaus en Crixus; en Appianus meldt dat Spartacus de buit gelijkelijk onder allen verdeelde, hetgeen een eenhoofdige heerschappij en strenge discipline impliceert. Volgens Sallustius was Spartacus vanaf het begin “hoofd van de gladiatoren”, en sommige geleerden suggereren dat Crixus en Oenomaus als zijn “assistenten” werden gekozen. Mishulin heeft zelfs gesuggereerd dat het Spartacus was die op het idee kwam om te ontsnappen uit de school van Batiatus.

De opstand zwol snel aan met slaven en arbeiders die ontsnapt waren uit de omliggende haciënda”s. De autoriteiten van Capua, gealarmeerd door de situatie, riepen Rome om hulp en Rome moest een troepenmacht van drieduizend soldaten sturen onder leiding van een praetor, wiens naam in de bronnen verschillend wordt vermeld: Clodius, Claudius Glabrus. De gevechtsefficiëntie van deze eenheid was laag: het was meer een militie dan een regulier leger. Niettemin kon de praetor de opstandelingen naar de Vesuvius drijven en hen daar tegenhouden. Zijn plan was de voortvluchtigen te dwingen zich over te geven onder bedreiging van de dood door honger en dorst. Maar de opstandelingen maakten ladders van wilde druivenranken, die zij gebruikten om ”s nachts van de klippen af te dalen waar zij niet werden verwacht (volgens Flor vond de afdaling plaats “door de mond van een holle berg”). Toen vielen zij de Romeinen aan en versloegen hen bij verrassing. Sextus Julius Frontinus schrijft dat “verscheidene cohorten werden verslagen door vierenzeventig gladiatoren”, maar hij onderschat duidelijk het aantal overwinnaars.

De Slag bij de Vesuvius was het keerpunt waarop een routinematige strijd tussen Romeinse militaire eenheden tegen een bende weggelopen gladiatoren en slaven veranderde in een grootschalig conflict – de Spartacusoorlog. Na de praetor verslagen te hebben, legerden de rebellen zich in zijn kamp, waar gevluchte slaven, dagloners en herders zich massaal begonnen aan te sluiten – in de woorden van Plutarchus, “een volk, sterk en behendig”. Geleerden hebben gesuggereerd dat Spartacus gezelschap kreeg van vele Italianen die in de jaren 80 voor Christus tegen Rome hadden gevochten. Campanië, Samnius en Lucanië hadden het meest te lijden onder de Romeinse wapens tijdens de Geallieerde Oorlog; het was slechts negen jaar nadat Lucius Cornelius Sulla de Samnieten op brute wijze had afgeslacht, zodat de aan de Vesuvius grenzende gebieden de thuishaven moeten zijn geweest van veel mensen die Rome haatten. Als gevolg daarvan vormde Spartacus al snel een heel leger, dat hij tot een georganiseerde krijgsmacht trachtte te maken. Vermoedelijk verdeelde hij zijn krijgers langs Romeinse lijnen in legioenen van elk ongeveer vijfduizend soldaten, die op hun beurt weer werden verdeeld in cohorten; deze eenheden konden worden gevormd langs etnische lijnen. De rebellen hadden ook cavalerie, waaronder herders met gestolen paarden. De nieuwe rekruten werden opgeleid – vermoedelijk ook volgens het Romeinse systeem, welbekend bij Spartacus zelf en veel van zijn strijdmakkers.

Aanvankelijk hadden de opstandelingen een schrijnend gebrek aan wapens; vermoedelijk zijn de berichten van Sallustius (“…speren werden in brand gestoken, waarmee men, behalve dat ze er voor de oorlog noodzakelijk uitzagen, de vijand niet erger kon schaden dan met ijzer”) en Frontinus (“Spartacus en zijn leger hadden schilden van twijgen, bedekt met schors”) op deze periode terug te voeren. De opstandelingen bedekten hun geïmproviseerde schilden met de huid van vers geslacht vee, smeedden de kettingen van slaven die uit de Ergastuli waren ontsnapt tot wapens, en al het ijzer dat in het kamp onder de Vesuvius en in de omgeving werd gevonden.

Tegen Varinius

De Romeinse Senaat besteedde nu meer aandacht aan de gebeurtenissen in Campanië en stuurde twee legioenen tegen Spartacus. De strijdvaardigheid van dit leger liet echter veel te wensen over: Rome voerde twee zware oorlogen, met Quintus Sertorius van Mariana in Spanje en de koning van Pontus Mithridates VI in Klein-Azië, en in deze conflicten werden de beste troepen en de beste commandanten ingezet. Om de slaven te onderwerpen gingen, volgens Appianus, “allerlei toevallige mannen, haastig gerekruteerd en op doorreis”. Zij werden geleid door Publius Varinius, een praetor die uiteindelijk geen erg bekwame bevelhebber was.

Het is bekend dat Varinius de pech had zijn troepen te verdelen, en Spartacus begon ze in mootjes te hakken. Eerst versloeg hij de drieduizend man van Legatus Furius; daarna viel hij de legatus van Legatus Cossinius aan, en de aanval was zo plotseling dat de vijandelijke bevelhebber tijdens het baden bijna gevangen werd genomen. Later bestormden de rebellen het kamp van Cossinius en werd de legaat zelf gedood. Het gevolg was dat Varinius slechts vierduizend soldaten overhield, die bovendien te lijden hadden onder de invallende winter en bereid waren te deserteren. De verslagen van de bronnen over de daaropvolgende gebeurtenissen zijn bijzonder schaars en laten niet toe een volledig beeld te reconstrueren: waarschijnlijk heeft Varinius versterking gekregen en zo het kamp van Spartacus kunnen belegeren; de opstandelingen begonnen moeilijkheden te ondervinden door gebrek aan voedsel, maar Spartacus slaagde erin zijn leger ”s nachts heimelijk uit het kamp terug te trekken, brandende vuren en lijken achterlatend in plaats van schildwachten. Vermoedelijk trok Varinius hierna zijn leger terug naar Cumae om zich te herformeren, en viel later het rebellenkamp weer aan. Sallustius schrijft over de ontstane tweedracht: “Crixus en zijn stamgenoten – Galliërs en Germanen – haastten zich naar voren om zelf de strijd te beginnen, terwijl Spartacus hen ervan weerhield aan te vallen. Hoe dan ook, de slag werd gestreden en gewonnen door de rebellen; Varinius zelf verloor een paard en werd bijna gevangen genomen. Na de slag gaven de rebellen hun leider de buitgemaakte fascias en, volgens Florus, “wees hij ze niet af”.

Na deze overwinning trok Spartacus naar Lucania om zijn leger aan te vullen ten koste van de vele herders in de streek. Het is bekend dat de rebellen dankzij goede gidsen in staat waren plotseling de steden Lucania Nara en Forum Annia te bereiken en te bezetten. Onderweg plunderden en verbrandden zij alles, verkrachtten vrouwen, vermoordden slavenhouders; “de woede en willekeur van de barbaren kenden niets heiligs of verbodens”. Spartacus realiseerde zich dat dergelijk gedrag van zijn soldaten de opstand zou kunnen schaden en heel Italië tegen zich zou kunnen keren, en probeerde er iets aan te doen. Orosius meldt dat de leider van de opstand een adellijke matrone, die zichzelf na verkrachting van het leven beroofde, eervol liet begraven en dat er gladiatorengevechten werden georganiseerd om haar graf met vierhonderd gevangenen.

In dit stadium van de opstand werd een ander detachement Romeinen onder het bevel van Gaius Toranius, quaestor Varinius, verslagen. Niemand anders probeerde de confrontatie met Spartacus in Zuid-Italië aan te gaan; de rebellen namen en plunderden Nuceria en Nola in Campanië, Furia, Consentia en Metapontus in Lucanië. Vermoedelijk hadden zij al belegeringswapens, hoewel de bronnen dat niet direct zeggen. Tegen die tijd was het aantal opstandelingen aanzienlijk toegenomen: Orosius stelt dat er onder het bevel van Crixus 10 duizend soldaten waren, en onder het bevel van Spartacus – driemaal zoveel; Appianus spreekt over 70 duizend mensen, maar deze schrijver gaat vaak zeer vrij om met cijfers. De rebellen overwinterden in een uitgestrekte vlakte – waarschijnlijk bij Metapontus. Daar hamsterden ze voedsel en smeedden ze wapens ter voorbereiding op verdere gevechten.

Tegen de consuls

Begin 72 v. Chr. was het leger van Spartacus, volgens Plutarchus, “een grote en geduchte macht” geworden, zodat de Senaat beide consuls – Gnaeus Cornelius Lentulus Clodianus en Lucius Gellius Publikola – moest sturen om hem te bestrijden. Zij hadden elk twee legioenen, en in totaal, de hulptroepen meegerekend, moet het Romeinse leger minstens 30 duizend soldaten hebben geteld; bekend is dat zich onder hen een jonge edelman bevond, Marcus Porcius Cato, die in verband met latere gebeurtenissen Uticus begon te heten.

De Romeinen hadden geen verenigd commando. Historici suggereren dat de consuls in overleg handelden en Spartacus van twee kanten wilden aanvallen in het gebied van het Gargana schiereiland. Daartoe trok Publicola door Campanië en Apulië, terwijl Lentulus Clodianus direct over de Apennijnen trok langs de Tiburtina-weg. Om niet tussen twee vuren te zitten, leidde Spartacus zijn leger naar het noordwesten. Tijdens deze veldtocht scheidde Crixus zich van hem af, onder wie zich, volgens Livy, 20 duizend man bevonden. De bronnen zwijgen over de motieven van Crixus. De historiografie geeft twee meningen: de rebellen kunnen verdeeld zijn geweest over hun verschillende ideeën over het doel van de oorlog, of Crixus kan als doel hebben gehad een sterke positie op de hellingen van de berg Garganus te creëren en zo de flank en de achterhoede van Lucius Gellius in gevaar te brengen.

Spartacus trok op naar Lentulus Clodianus en viel zijn leger aan terwijl hij de Apennijnen overstak. De aanval schijnt de vijand verrast te hebben en de opstandelingen brachten de Romeinen zware verliezen toe, maar konden geen volledige overwinning behalen: Lentulus had zich op een van de heuvels verdedigd. Spartacus trok naar de berg Gargan, maar voordat hij daar aankwam was Lucius Gellius erin geslaagd Crixus te verslaan. De laatste sneuvelde in de strijd, samen met tweederde van zijn mannen. Dit was een zware slag voor de rebellen; niettemin versloeg Spartacus in een nieuwe slag Publicola. Hij dwong driehonderd Romeinse gevangenen te vechten op de brandstapel van Crixus.

Spartacus trok toen noordwaarts langs de Adriatische kust. Vanuit Ariminus volgde hij de Aemiliaanse weg naar Mutina, een strategisch belangrijke vesting die de toegang tot het dal van de rivier de Pad afsloot. Hier stuitte hij op het tienduizend man sterke leger van de proconsul van Cisalpine Gallië Gaius Cassius Longinus; in de strijd werd deze “volkomen verslagen, leed groot verlies en ontsnapte ternauwernood met zijn leven”. Vermoedelijk na deze overwinning stak Spartacus het Pad over en versloeg Praetor Gnaeus Manlius, waardoor hij de controle over de gehele provincie kreeg. De Alpen lagen voor ons; de rebellen konden een van de twee routes kiezen – ofwel door de bergpassen, waar Hannibal anderhalve eeuw eerder was langsgekomen, ofwel langs de Aurelische weg, die Ligurië verbond met Narbonne Gallië. De tweede route was veel gemakkelijker, maar de vijand kon die zelfs met een klein detachement blokkeren.

Uiteindelijk keerde Spartacus zijn leger om en trok terug naar Italië. Er bestaat in de geschiedschrijving geen consensus over de vraag waarom de rebellen de weg naar de vrijheid hebben verlaten. Er zijn hypothesen dat zij bang waren voor de moeilijke weg over de Alpen; dat zij overtuigd waren geraakt van de zwakte van Rome en het nu definitief wilden vernietigen; dat zij Italië niet wilden verlaten, omdat een aanzienlijk deel van hen geen slaven en gladiatoren waren, maar plaatselijke vrijgeboren burgers. Er is gesuggereerd dat Spartacus naar het noorden marcheerde om zijn krachten te bundelen met Sertorius, maar na de slag bij Mutina hoorde van de dood van zijn hypothetische bondgenoot.

Er waren niet meer dan 25.000 man onder Spartacus toen hij in de Pada-vallei verscheen: zijn leger zou aanzienlijk uitgedund worden in de gevechten met de consuls. In Cisalpijns Gallië nam het aantal opstandelingen opnieuw aanzienlijk toe, ook ten koste van de vrije inwoners van Transpania, die het Romeinse staatsburgerschap nog niet hadden verkregen. Volgens Appianus stonden er op dat moment 120.000 man onder Spartacus” bevel. Al deze troepen werden enige tijd vastgehouden in de Padvallei, waar de rekruten de nodige opleiding kregen. In de herfst van 72 v. Chr. trok Spartacus weer naar het zuiden.

Toen zij dit vernamen, werden de Romeinen, volgens Orosius, “met niet minder angst bevangen dan toen zij beefden, roepend dat Hannibal aan de poorten was”. Spartacus marcheerde echter niet naar Rome: hij gaf er de voorkeur aan langs zijn vertrouwde route langs de Adriatische kust naar het zuidoosten te trekken. Om zo snel mogelijk te kunnen marcheren, beval hij alle gevangenen te doden, het vee te slachten, overtollige wagens te verbranden en geen overlopers te accepteren. De consuls slaagden er nog in hem de weg te versperren bij Pitzen, maar de rebellen behaalden een nieuwe overwinning.

Tegen Crassus

Toen de Romeinse Senaat de militaire onbekwaamheid van beide consuls zag, ontsloeg hij hen van hun commando en vertrouwde het buitengewone pro-consulschap toe aan de invloedrijke en zeer rijke Nobilus Marcus Licinius Crassus. Er zijn geen exacte data, maar de benoeming moest plaatsvinden vóór 1 november 72 v. Chr. Crassus verzamelde tot 60.000 soldaten onder zijn bevel, en men gelooft dat zij “de laatste hulpbronnen van de Republiek” waren. Om de discipline te verbeteren nam hij buitengewone maatregelen – hij begon decimering toe te passen, dat wil zeggen dat elke tiende van degenen die van het slagveld vluchtten werd geëxecuteerd.

Het nieuwe Romeinse leger versperde Spartacus de weg aan de zuidelijke grens van Picenus. Een van de eenheden van de rebellen werd in de eerste slag verslagen, waarbij zesduizend man sneuvelden en negenhonderd gevangenen werden gemaakt. Maar weldra vielen twee legioenen van Crassus” leger, onder bevel van legaat Marcus Mummius, de rebellen aan in weerwil van de bevelen en werden aangevallen door hun hoofdstrijdkrachten; als gevolg daarvan behaalde Spartacus een overtuigende overwinning. De Romeinse bevelhebber hield zich vervolgens bezig met de herscholing van zijn troepen en liet Spartacus voorlopig aan zichzelf over; hij maakte hiervan gebruik om zich naar Zuid-Italië terug te trekken en zich te vestigen op de grens van Lucania en Bruttium, bij de stad Furia.

Later werden de gevechten hervat. Crassus slaagde erin de opstandelingen zware verliezen toe te brengen, en daarna trok Spartacus naar het uiterste zuiden van Italië, naar de Straat van Messania. Hij was van plan over te steken naar Sicilië en daar een nieuwe uitvalsbasis voor opstand van te maken: op het eiland bevonden zich een groot aantal slaven, die reeds tweemaal eerder tegen Rome in opstand waren gekomen (in 135-132 en 104-101 v. Chr.). Volgens Plutarch “was er maar een vonk nodig om de opstand met hernieuwde kracht te doen uitbarsten”. De opstandelingen kwamen voor onoverkomelijke moeilijkheden te staan, want zij hadden geen vloot; Spartacus sloot een verdrag om met de Cilicische zeerovers over te steken, maar deze verdwenen, nadat zij het geld hadden aangenomen. De redenen zijn onbekend. Onderzoekers denken dat het slechte weer de oorzaak kan zijn geweest, of dat de bondgenoot van de piraten, Mithridates van Pontus, niet wilde dat de rebellen Italië verlieten.

Op het smalste punt is de Straat van Messan 3,1 kilometer breed. De krijgers van Spartacus probeerden op vlotten zo dicht bij de overkant te komen, maar slaagden daar niet in. Marc Tullius Cicero zegt in een van zijn redevoeringen dat alleen “de moed en wijsheid van de dapperste man Marcus Crassus niet toestond dat voortvluchtige slaven de zeestraat overstaken”; vandaar dat historici concluderen dat de proconsul in staat was enige zeestrijdkrachten te organiseren. Bovendien was het al laat in de herfst en de voor die tijd typische stormen moeten ook de oversteek van de rebellen hebben verhinderd. Overtuigd van de onmogelijkheid om over te steken, besloot Spartacus diep Italië in te trekken, maar tegen die tijd had Crassus zijn weg versperd met een 30 kilometer lange gracht over het Regius schiereiland, van de Tyrreense Zee naar de Ionische Zee. De gracht was vier en een halve meter diep, met een wal en muur erboven.

De rebellen zaten opgesloten in een klein gebied en kregen al snel te kampen met voedseltekorten. Zij probeerden door het Romeinse systeem van versterkingen heen te breken, maar werden teruggedreven. Appianus vermeldt dat zij zesduizend man verloren in de ochtendaanval en een vergelijkbaar aantal in de avond, terwijl de Romeinen drie doden en zeven gewonden hadden; historici beschouwen dit als een duidelijke overdrijving. Na de mislukking veranderden de rebellen van tactiek en gingen zij over op voortdurende kleinschalige aanvallen in verschillende gebieden. Spartacus probeerde de vijand uit te lokken tot een grote veldslag: bij één gelegenheid in het bijzonder gaf hij opdracht een van zijn gevangenen op schandelijke wijze te executeren door kruisiging op een neutrale strook. Volgens sommige bronnen probeerde hij onderhandelingen aan te knopen met Crassus (het is niet bekend op welke voorwaarden), maar de laatste was niet bereidwillig.

Reeds in de late winter van 72-71 VC hadden de rebellen een doorbraak gemaakt. Na een bijzonder zware sneeuwstorm te hebben afgewacht, bedekten zij ”s nachts een deel van de gracht met takken en lijken en overrompelden de Romeinse versterkingen; een derde van het gehele leger van Spartacus (kennelijk waren het selecte eenheden) brak uit in een strategische ruimte, zodat Crassus zijn stellingen moest verlaten en de achtervolging moest inzetten. De opstandelingen trokken in de richting van Brundisium: vermoedelijk wilden zij deze stad samen met de schepen in de haven innemen en vervolgens de oversteek naar de Balkan maken. Van daaruit konden zij ofwel naar het noorden gaan, naar gebieden buiten Romeinse controle, ofwel naar het oosten, om zich bij Mithridates te voegen. De aanval op Brundusium ging echter niet door. Appianus schrijft dat de reden daarvoor het nieuws was dat Lucullus in de stad was geland; geleerden hebben gesuggereerd dat Brundisium te goed versterkt was en dat Spartacus zich dat dankzij inlichtingen ruim van tevoren realiseerde. Vanaf dat moment was het hoofddoel van de rebellen het verslaan van Crassus.

Bronnen schrijven de wens van de proconsul om de opstand zo snel mogelijk te beëindigen toe aan de op handen zijnde terugkeer naar Italië van Gnaeus Pompeius de Grote, die de oorlog had kunnen winnen. Volgens sommige berichten benoemde de Senaat Pompeius op eigen initiatief tot opperbevelhebber; volgens anderen verzocht Crassus zelf de Senaat om Pompeius uit Spanje en Marcus Terentius Barron Lucullus uit Thracië te hulp te roepen (het tijdstip van deze brief is een punt van wetenschappelijk debat). Volgens Plutarchus nu had Crassus, overtuigd van de zwakte van de opstandelingen, “spijt van zijn stap en haastte hij zich de oorlog te beëindigen vóór de komst van deze bevelhebbers, omdat hij voorzag dat alle succes niet aan hem, Crassus, zou worden toegeschreven, maar aan een van hen die hem te hulp zou komen”.

Er brak onenigheid uit onder de leiding van de rebellen; als gevolg daarvan scheidde een deel van het leger onder leiding van Gaius Cannicius en Castus (volgens Livy waren het 35.000 Galliërs en Germanen) zich af van Spartacus en legerde zich in een versterkt kamp bij het Meer van Lucana. Crassus viel dit detachement spoedig aan en sloeg het op de vlucht, maar op het beslissende moment verscheen het leger van Spartacus op het slagveld en dwong de Romeinen zich terug te trekken. Toen nam Crassus zijn toevlucht tot sluwheid: een deel van zijn troepen leidde de hoofdmacht van de rebellen af, terwijl de rest het detachement van Cannicius en Castus in een hinderlaag lokte en vernietigde. Plutarch noemde deze slag “de bloedigste van de oorlog”.

Na deze nederlaag begon Spartacus zich terug te trekken in zuidoostelijke richting, naar het Peteliusgebergte. Zijn achtervolging werd geleid door de legaat Quintus Arrius en de zoeker Gnaeus Tremellius Scrofa, die zich te veel lieten meeslepen en in een grote veldslag verwikkeld raakten. De opstandelingen zegevierden; vermoedelijk namen zij toen drieduizend gevangenen gevangen, die later door Crassus werden bevrijd. Dit succes bleek fataal voor de opstand, want het deed de strijders van Spartacus geloven in hun onoverwinnelijkheid. Zij “wilden nu van geen terugtocht meer weten en weigerden niet alleen hun leiders te gehoorzamen, maar dwongen hen, nadat zij hen onderweg hadden omsingeld, met de wapens in de hand het leger door Lucanië terug te leiden in de richting van de Romeinen”. Spartacus kampeerde aan de bron van de Sylarivier, op de grens van Campanië en Lucanië. Dit is waar zijn laatste gevecht werd gestreden.

Nederlaag en verdoemenis

Aan de vooravond van de eindstrijd hield Spartacus een sterke positie op het hoge terrein, de bergen in de rug achterlatend. Volgens Velius Paterculus stonden er 49.000 soldaten onder zijn bevel, maar deze cijfers zijn wellicht overdreven. Crassus, die na een dagmars bij de bovenloop van Silar aankwam, durfde niet meteen aan te vallen en begon met de bouw van veldversterkingen; de opstandelingen begonnen de Romeinen in afzonderlijke secties aan te vallen. Tenslotte verplaatste Spartacus zijn leger naar de vlakte en stelde zich op voor de beslissende slag (vermoedelijk was het al in de middag).

Plutarch vertelt dat Spartacus voor de slag “een paard kreeg, maar hij trok zijn zwaard en doodde het, zeggende dat hij in geval van overwinning veel goede paarden van zijn vijanden zou krijgen, en in geval van nederlaag zijn eigen paard niet nodig zou hebben”. Aangezien uit andere bronnen bekend is dat de leider van de opstandelingen te paard vocht, vermoeden de onderzoekers dat hier sprake is van een traditioneel offer aan de vooravond van de veldslag, waarvan de Griekse schrijver de betekenis verkeerd heeft begrepen. Aangenomen wordt dat Spartacus een selecte groep cavalerie aanvoerde op een van de flanken van de frontlinie.

In de strijd op de vlakte was de rebelleninfanterie blijkbaar niet bestand tegen de Romeinse aanval en begon zich terug te trekken. Spartacus leidde toen een cavalerie-aanval in de achterhoede van de vijand om Crassus te doden en zo het tij van de strijd te doen keren (V. Goroncharovsky trekt parallellen met het gedrag van Gnaeus Pompeius in een van de veldslagen van 83 v.C.). “Noch vijandelijke wapens, noch wonden konden hem tegenhouden, en toch drong hij niet tot Crassus door en doodde slechts twee centurions die hem tegemoet traden”. Het is mogelijk dat de Romeinse bevelhebber een deel van zijn troepen in een hinderlaag liet lopen, die op het beslissende moment Spartacus” detachement trof en het afsneed van de hoofdmacht van de rebellen. De leider van de opstand werd gedood in het gevecht. De details zijn bekend dankzij Appianus, die schrijft: “Spartacus werd door een pijl in de dij verwond; neerknielend en zijn schild vooruit stekend, weerde hij zijn belagers af totdat hij viel met een groot aantal van hen die hem omringden.

Vermoedelijk was het de laatste veldslag van Spartacus die werd beschreven in een fresco, waarvan een fragment in 1927 in Pompeii werd ontdekt. De afbeelding sierde de muur van het huis van de priester Amanda, gebouwd rond 70 v. Chr. Het overgebleven deel van het fresco stelt twee scènes voor. Het eerste is een gevecht tussen twee ruiters; de een haalt de ander in en steekt een speer in zijn dij. Boven de achtervolger was een inscriptie, die vermoedelijk is ontcijferd als “Felix van Pompeii”. Boven de gewonde ruiter stond de inscriptie “Spartax”. Het tweede deel van het fresco toont twee voetsoldaten, van wie er een, te oordelen naar zijn onnatuurlijke houding, gewond kan zijn aan het been.

In totaal werden in deze slag 60.000 rebellen gedood, volgens de epitomator Livy, maar de geschiedschrijving acht dit aantal overdreven. De Romeinen, aan de andere kant, verloren duizend man dood.

Resultaat en gevolgen van de opstand

De rebellen die de Slag om Sylar hadden overleefd trokken zich terug in de bergen. Daar werden zij spoedig door Crassus ingehaald en afgeslacht; zesduizend gevangenen werden door de Romeinen langs de Appiaweg gekruisigd. Een andere grote troepenmacht van vijfduizend krijgers werd door Gnaeus Pompeius in Etrurië vernietigd. Bij deze gelegenheid verklaarde Pompeius in een brief aan de senaat dat hij de voornaamste eer had: “In een open strijd werden de gevluchte slaven door Crassus verslagen, ik heb de wortel van de oorlog vernietigd”. Dergelijke beoordelingen waren wellicht wijdverbreid in de Romeinse samenleving, en dit heeft de betrekkingen tussen de twee commandanten ernstig geschaad. Niettemin werd Crassus geëerd met een staande ovatie; bronnen melden dat Crassus een serieuze poging deed om tijdens de ovatie de meer eervolle lauwerkrans te mogen dragen in plaats van de mirtenkrans, en daarin slaagde.

In Zuid-Italië hielden kleine rebellenbendes zich nog lange tijd schuil. Een nieuwe uitbraak van oorlog in Bruttia in 70 v. Chr. wordt door Cicero in een van zijn redevoeringen gemeld; in 62 konden de opstandelingen de stad Furia bezetten, maar werden spoedig overweldigd door Gaius Octavius, de vader van Octavianus Augustus.

De Spartacusoorlog had een ernstige negatieve invloed op de Italiaanse economie: een groot deel van het land werd verwoest door de rebellenlegers en vele steden werden geplunderd. Er wordt aangenomen dat deze gebeurtenissen een van de belangrijkste oorzaken waren van de landbouwcrisis waarvan Rome tot de val van de Republiek niet kon herstellen. De opstand verzwakte de slaveneconomie: welgestelden gebruikten nu liever hun eigen geboren slaven dan gekochte slaven; vaker lieten zij slaven vrij en gaven hen land in pacht. Het toezicht op slaven uit deze tijd was niet alleen een privé-probleem, maar ook een openbaar probleem. Zo veranderden de slaven van privébezit in gedeeltelijk staatseigendom.

In 70 v. Chr., slechts een jaar na de nederlaag van Spartacus, plaatsten de censoren alle Italianen die tijdens de Geallieerde Oorlog theoretische rechten op die status hadden gekregen, op de lijsten van Romeinse burgers. Vermoedelijk was dit een van de gevolgen van de opstand: de Romeinen probeerden de situatie van de Italianen te verbeteren om hen van verdere opstanden af te schrikken.

Oudheid en Middeleeuwen

Spartacus” naam werd kort na zijn dood in de politieke propaganda gebruikt. Marcus Tullius Cicero bijvoorbeeld trok duidelijk een analogie met Spartacus toen hij Lucius Sergius Catilina “die gladiator” noemde in zijn veroordelingstoespraak (63 v. Chr.). De hypothetische overwinning van de samenzweerders onder leiding van Catilina werd door Cicero afgeschilderd als een overwinning van de slaven: “Al zouden zij consuls, dictators, koningen worden, dan nog zouden zij onvermijdelijk alles moeten afstaan aan een of andere weggelopen slaaf of gladiator”. In 44 v. Chr. vergeleek Marcus Antonius de jonge Gaius Octavius (de toekomstige Augustus, die willekeurig een leger van zijn aanhangers had gerekruteerd) met Spartacus, en Cicero vergeleek Marcus Antonius zelf met Spartacus. Sinds de eerste eeuw na Christus wordt Spartacus tot de belangrijkste vijanden van Rome gerekend, samen met Hannibal. De eerste eeuw na Christus, de eerste eeuw na Christus, de tweede eeuw na Christus, de eerste eeuw na Christus, de eerste eeuw na Christus, de eerste eeuw na Christus, de eerste eeuw na Christus, de eerste eeuw na Christus, alles draaide om Spartacus:

In een ander van zijn gedichten noemt Claudius Claudianus Spartacus in dezelfde zin als de mythologische schurken Sinidus, Skyronus, Bucyrris, Diomedes, de bloeddorstige tiran van Acragante Falaris en ook Sulla en Lucius Cornelius Cinna.

De weinige vermeldingen van Spartacus in oude historische teksten gaan terug op twee bronnen – de Geschiedenis van Gaius Sallustius Crispus, geschreven in de jaren 40 voor Christus, en de Geschiedenis van Rome van Titus Livy vanaf de stichting van de stad, geschreven onder Augustus. Van de eerste bleven slechts een aantal fragmenten over, en van de overeenkomstige boeken van de tweede slechts periochs, korte parafrases van de inhoud. De primaire bronnen waren dus secundaire teksten: Appianus van Alexandriës Romeinse Geschiedenis, Lucius Annaeus Florus” Epitomes of Roman History, Plutarchus” biografie van Crassus, en Paul Orosius” Geschiedenis van Rome tegen de heidenen. In al deze werken wordt de slavenopstand in een negatief daglicht gesteld, maar de persoonlijkheid van Spartacus krijgt een complexere beoordeling. Antieke auteurs wijzen op zijn billijkheid bij het verdelen van de buit, zijn wil om zijn ondergeschikten te behoeden voor zinloze vernietiging, de heldenmoed die hij in de laatste veldslag aan de dag legde, de voortreffelijke capaciteiten van een bevelhebber en organisator.

Spartacus kreeg duidelijk sympathie van Sallustius, die de hoge menselijke en bevelende kwaliteiten van de leider van de opstand onderkende. Plutarchus benadrukte dat Spartacus meer een Hellenist was dan een Thraciër, wat zijn onvoorwaardelijke lof was (terwijl Crassus een minder vleiende beoordeling kreeg van de Griekse schrijver). Florus, die de opstandelingen scherp veroordeelde, erkende dat hun leider “als een keizer” met waardigheid was gevallen. De latere Romeinse historicus Eutropius beperkte zich tot de constatering dat Spartacus en zijn metgezellen “een oorlog begonnen die niet eenvoudiger was dan die van Hannibal”.

Antieke auteurs hadden bepaalde moeilijkheden bij hun pogingen om de Spartacusopstand in te delen bij de een of andere soort militair conflict. De antieke auteurs hadden enige moeite om de opstand van Spartacus toe te schrijven aan een of ander soort militair conflict. Plutarch schrijft dat de gladiatorenopstand “bekend is onder de naam van de Spartacusoorlog”. Florus geeft toe: “Ik weet niet welke naam ik moet geven aan de oorlog, die door Spartacus werd geleid, omdat samen met het vrije volk de slaven vochten en de gladiatoren regeerden”; hij plaatst het betreffende gedeelte tussen “De slavenoorlog” (sprekend over opstanden op Sicilië) en “De burgeroorlog van Maria”. Titus Livy kan ook met dergelijke moeilijkheden te kampen hebben gehad, maar de Periochiërs geven te weinig informatie over dit probleem. Vermoedelijk heeft Orosius het over hetzelfde als hij de retorische vraag stelt: “…Deze oorlogen, zo dicht bij uitwendig, zo ver verwijderd van burgerlijk, hoe moet men ze inderdaad noemen, zo niet bondgenootschappelijk, als de Romeinen zelf nergens de burgeroorlogen van Sertorius of Perpenna of Crixus of Spartacus noemden?”

De middeleeuwse schrijvers hadden geen belangstelling voor de figuur van Spartacus. Ongeveer duizend jaar lang werd de beschikbare informatie over de slavenopstand ontleend aan Orosius en de zalige Augustinus, waarbij de laatste Spartacus in het geheel niet vermeldde. Hier is wat Augustinus de Zalige schreef over de opstandige strijders van Spartacus: “Laat hen mij zeggen, welke god hen van een kleine en verachte roversbende heeft helpen overgaan tot een staat, die de Romeinen met zovelen hun legers en forten moesten vrezen? Zouden ze me niet vertellen dat ze geen hulp van boven hebben gehad?” Zo beschouwde Augustinus de kruisiging van de strijders van Spartacus als een voorafschaduwing van de kruisiging van Christus, en de opstandelingen als de voorlopers van Christus en de christelijke martelaren. Evenzo spreekt Hiëronymus van Stridon in zijn Kroniek van een “gladiatorenoorlog in Campanië” (bellum gladiatorum in Campanië), zonder te specificeren wie het bevel voerde

Moderne tijden

In de Renaissance bleef Spartacus een weinig bekend personage, niet in het minst omdat Plutarchs biografie van Crassus niet zo populair was bij de lezers als andere delen van de Vergelijkende Biografieën. Niettemin werd in de zestiende en zeventiende eeuw het hele werk van Plutarchus in een aantal grote Europese talen vertaald, en in de achttiende eeuw, tijdens de Verlichting, werd het thema van de slavenopstanden relevanter. Van toen af aan werd Spartacus een symbool van de strijd tegen onderdrukking en voor de verandering van de maatschappij; zijn naam werd gebruikt om het recht van mensen op gewapend verzet tegen onrechtvaardige onderdrukking te rechtvaardigen. Zo schilderde Denis Diderot in zijn “Encyclopedie” Spartacus af als een van de eerste strijders voor de natuurlijke rechten van de mens (Voltaire noemde in een van zijn brieven aan Soren de opstand van gladiatoren en slaven “een rechtvaardige oorlog, ja de enige rechtvaardige oorlog in de geschiedenis” (1769). Spartacus werd het onderwerp van bijzondere belangstelling van geleerden aan het einde van de XVIII eeuw. Voordien werd hij alleen vermeld in historische werken: zo schreef Bossuet in zijn Vertoog over de universele geschiedenis (1681) dat Spartacus in opstand kwam omdat hij hunkerde naar macht. In 1793 verscheen de eerste monografie over de Spartacusopstand van August Gottlieb Meisner. De auteur was geen beroepsgeleerde, maar was in staat de bronnen over het onderwerp kritisch te onderzoeken. De historicus Bartold Niebuhr heeft in een aantal van zijn werken over de slavenopstanden gesproken, met grote sympathie voor de bevrijdingsstrijd; volgens hem was de instelling van de slavernij een van de factoren die tot de ineenstorting van de Romeinse Republiek hebben geleid.

Sinds het einde van de jaren 1840 zijn twee verschillende benaderingen naar voren gekomen in de studie van de Spartacusopstand in het bijzonder en de slavenopstanden in het algemeen: de eerste is geïnspireerd door Karl Marx en Friedrich Engels; de tweede is ontwikkeld door Theodor Mommsen. Het concept van de laatste domineerde de historiografie tot het einde van de Eerste Wereldoorlog. Mommsen was van mening dat Rome sinds de tijd van de Gracchenaren een langdurige revolutie had doorgemaakt (hij noemde dat deel van zijn Romeinse Geschiedenis, dat begint na de inname van Carthago, “De Revolutie”). De geleerde was overtuigd van de verderfelijkheid van de slavernij, maar zag deze in de eerste plaats als een politiek en niet als een sociaal-economisch verschijnsel; evenzo bleef de “Romeinse Revolutie” voor hem beperkt tot de politieke sfeer. Slavenopstanden, waaronder de Spartacusoorlog, waren voor Mommsen levendige symptomen van de algemene crisis, maar hadden geen zelfstandige betekenis. De slavenopstand leek hem “een vogelvrije opstand”, waarvan de nederlaag was voorbestemd door “de ongedisciplineerdheid van de Kelto-Duitsers” en het ontbreken van duidelijke doelen. Tegelijkertijd erkent Mommsen Spartacus als een “opmerkelijk man” die talenten toonde als militair leider en organisator en “boven zijn partij stond”. Uiteindelijk “dwongen de rebellen hun leider, die generaal wilde worden, om vogelvrij te blijven en doelloos in Italië rond te zwerven, plunderend. Dit was bepalend voor de nederlaag en de dood van Spartacus; hij stierf echter “als een vrij man en een eerlijk soldaat”.

Marx en Engels waren geen kenners van de oudheid en gaven zelden commentaar op slavenopstanden; maar reeds in hun Manifest van de Communistische Partij (1848) werd gesteld dat de gehele geschiedenis van de mensheid een klassenstrijd is, die zowel het politieke, het sociaal-economische als het geestelijke vlak bepaalt. Marx, onder de indruk van Appianus” Romeinse geschiedenis, schreef op 27 februari 1861 aan Engels dat Spartacus “de ware vertegenwoordiger van het oude proletariaat” was en “de meest magnifieke man uit de hele antieke geschiedenis”. Het marxistische antwoord op Mommsen werd in de meest volledige vorm geformuleerd in Johann Most”s werk over de sociale bewegingen van de oudheid. Daarin vereenzelvigt de auteur zich met de opstandelingen en klaagt hij over de onmogelijkheid van een algemene opstand van slaven in de oudheid (zelfs in de latere Sovjet-historiografie was er niets van dien aard). Volgens Moste verloren de nationale verschillen waarover Mommsen schreef hun betekenis in een strikte klassenindeling van de maatschappij, en dit maakte de “internationale slavenstrijd” mogelijk. De historicus spreekt zijn bewondering uit voor de talenten en de moed van Spartacus, maar heeft ook een lage dunk van zijn entourage. In het bijzonder beschouwt hij Crixus en Oenomaus als “agenten van Rome”, aangezien hun vertrek bij Spartacus met een deel van het “revolutionaire leger” de regeringstroepen aan de overwinning hielp.

De marxistische historici werden “gecorrigeerd” door Max Weber in zijn boek Economie en Samenleving. Hij concludeerde dat de slaven uit de oudheid geen “klasse” konden vormen in de marxistische zin van het woord, omdat er te veel interne differentiatie was. Om deze reden konden slavenopstanden niet uitgroeien tot een revolutie en eindigen in een overwinning, en kon het doel van de opstand slechts zijn individuele vrijheid te verkrijgen, maar geenszins het instituut slavernij als zodanig te vernietigen. Een andere opvatting was die van Robert von Pöhlmann, die suggereerde dat het doel van Spartacus, evenals dat van Eunus, was om een “koninkrijk van gerechtigheid” te stichten.

Binnen de partij van Duitse volgelingen van Marx, de SPD, werd in 1914 een oppositiegroep opgericht, de Internationale, die in 1916 begon met het uitgeven van een krant, de Spartacusbrieven; in 1918 werd deze groep omgedoopt tot de Spartacusunie en speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de Duitse Communistische Partij. Vanaf dat moment werd de naam Spartacus stevig geassocieerd met het concept van “communisme”.

20e en 21e eeuw

Een nieuwe periode in de studie van het probleem begon na 1917-1918, toen de communisten aan de macht kwamen in Rusland en de macht opeisten in Duitsland. Het onderwerp van de Spartacusopstand bleek sterk gepolitiseerd te zijn: de Sovjetautoriteiten zagen in deze beweging de eerste “internationale revolutie van de arbeiders”, een ver prototype van de Oktoberrevolutie. De Sovjet-historische wetenschap werd sterk beïnvloed door een van de toespraken van Jozef Stalin in 1933: er werd toen gezegd dat de slavenrevolutie “de slavenhouders afschafte en de slavenuitbuiting van de arbeiders afschafte”. Overeenkomstige verklaringen verschenen ook in anti-slavernij werken, waarin gesproken werd over een revolutie die vijf eeuwen had geduurd en over de alliantie van slaven met de arme boerenstand. In het bijzonder, Alexander Mishulin, auteur van The Slave Revolutions and the Fall of the Roman Republic (1936). Volgens deze geleerde streed Spartacus voor de vernietiging van de slavernij en veroorzaakte zijn “revolutie” de “contrarevolutie van Caesar”, d.w.z. de overgang van Republiek naar Keizerrijk.

Sergej Kovalev heeft in zijn Geschiedenis van Rome (1948) een verslag van de Spartacusoorlog opgenomen in het hoofdstuk “De laatste opkomst van de revolutionaire beweging”. Volgens hem kregen de opstandelingen nog steeds geen steun van de vrije armen en waren zij gedoemd zowel om deze reden als omdat de slavenbezittende formatie toen in haar hoogtijdagen was. In de II-I eeuw v. Chr. was er volgens Kovalev dan ook geen sprake van een revolutie, maar slechts van een revolutionaire beweging, die met de dood van Spartacus in een nederlaag eindigde. De revolutie begon later en won dankzij de alliantie van de “onderdrukte klassen” met de barbaren. De geleerde schrijft: “De tragedie van Spartacus, zoals van vele andere figuren in de geschiedenis, was dat hij zijn tijd enkele eeuwen vooruit was.

Na het begin van de dooi, veranderde de mening van de Sovjet wetenschappers. In 1965 verklaarde Sergej Oettsjenko dat anti-slavernij geleerden lange tijd “onder de hypnose” waren geweest van de stalinistische formule en bijgevolg de rol van slaven in de Romeinse geschiedenis hadden overdreven, waarbij zij de eenvoudige feiten negeerden. Hij verwierp stellig de stellingen over de “slavenrevolutie” en het verband tussen de opstand en de overgang naar de monarchie. Tegelijkertijd bleef voor Utchenko de Spartacusoorlog een revolutionaire uitbarsting, waarvan het gevolg een zekere “consolidatie van de heersende klasse” was.

De standpunten van geleerden uit andere landen en andere intellectuele stromingen van de 20e eeuw zijn in sommige gevallen door latere geleerden ook geïnterpreteerd als te moderniserend en onderhevig aan de invloed van andere ideologieën. De Britse trotskist Francis Ridley noemde de Spartacus-opstand “een van de grootste revoluties uit de geschiedenis”, en zijn leider – “Trotski de slaaf” of “Lenin van de pre-kapitalistische sociale formatie”. Volgens Ridley stonden in de oudheid de slaven tegenover alle vrijen, was het doel van de opstand de vernietiging van de slavernij, en was het gevolg van de nederlaag de overwinning van het “fascisme”, d.w.z. de vestiging van de persoonlijke macht van Caesar. De Duitser Ulrich Karstedt, die polemiseerde met marxisten en sympathiseerde met het nazisme, identificeerde de slavenopstanden met de bolsjewistische beweging en zag in de Spartacusoorlog een onderdeel van de “aanval op Rome vanuit het Oosten”.

Er zijn echter altijd geleerden geweest die wetenschappelijk onderzoek hebben verricht naar specifieke aspecten van de slavenopstanden zonder hun toevlucht te nemen tot grote analogieën. In het algemeen nam na de Tweede Wereldoorlog de mate van ideologisering geleidelijk af en nam het aandeel van wetenschappelijke werken over Spartacus in de algemene stroom van anticollectische literatuur toe. De Italiaan Antonio Guarino (1979) heeft in zijn monografie Spartacus een origineel concept gecreëerd door te suggereren dat er geen sprake was van een “slavenoorlog”: aangezien naast slaven en gladiatoren ook herders en boeren zich bij Spartacus aansloten, was het veeleer een opstand van het landelijke Italië tegen het stedelijke, het arme Italië tegen het rijke Italië. In dezelfde geest is Yurii Zaborowski van mening dat de rebellen niet in staat zouden zijn geweest zo lang stand te houden in Italië, voedsel te bemachtigen en succesvolle verkenningen uit te voeren zonder de actieve hulp van de plaatselijke bevolking. Volgens de Russische anticoloog A. Egorov is de hypothese van “twee Italianen” het meest volledig geformuleerd in fictie – door Giovagnoli en Howard Fast.

Volgens sommige geleerden maakt de deelname aan de opstand van sommige Italiaanse stammen, die niet het Romeinse staatsburgerschap hadden gekregen door de 70-er jaren, de gebeurtenissen tot een “tweede editie” van de Geallieerde Oorlog. Er zijn ook hypotheses over nauwe banden tussen de opstand en de Romeinse burgeroorlogen: zo veronderstelt V. Nikishin dat Spartacus zich in 72 v. Chr. in de richting van de Alpen begaf om zich aan te sluiten bij Quintus Sertorius, die in Spanje opereerde, en hij gaat zelfs uit van de veronderstelling van A. Valentinov dat de belangrijkste drijvende kracht achter de gebeurtenissen leden van de Mariale “partij” waren.

Achttiende en negentiende eeuw

Spartacus komt voor in Europese kunstwerken vanaf de 18e eeuw. Zo ging in 1726 in Wenen de opera Spartacus van de Italiaanse componist Giuseppe Porsile in première, waarin het titelpersonage in negatieve zin wordt voorgesteld en de overwinning van de Romeinen wordt verheerlijkt. In 1760 schreef de Franse toneelschrijver Bernard Joseph Soren een tragedie met dezelfde titel; daarin is Spartacus een positief personage. Dit stuk had veel succes bij het Franse publiek tot aan het begin van de negentiende eeuw. In de tweede helft van de XVIIIe eeuw begon de naam van Spartacus te klinken in intellectuele kringen in Duitsland. Onder invloed van Soren”s toneelstuk was Gotthold Ephraim Lessing van plan een tragedie te schrijven met dezelfde naam, en met een anti-Tyranische strekking; hoewel er slechts een fragment van is gemaakt (1770). Professor Adam Weishaupt, die in 1776 in Ingolstadt een genootschap van Beierse Illuminati oprichtte, waarvan de leden allen antieke namen zouden dragen, nam de naam Spartacus aan. Franz Grilparzer schreef in 1811 een fragment van een drama met deze naam. Tijdens de Napoleontische oorlogen werd Spartacus een symbool van de bevrijdingsstrijd tegen Frankrijk.

Terwijl in de Franse cultuur Spartacus vooral werd gezien in de context van de strijd tussen sociale klassen, gebruikten Duitse schrijvers dit beeld het vaakst in de genre-ruimte van de “burgerlijke tragedie”, zodat de liefdeslijn (bijvoorbeeld de liefde van de hoofdpersoon voor de dochter van Crassus) op de voorgrond trad in toneelstukken over de slavenopstand. Deze regel was kenmerkend voor de drama”s met de naam Spartacus, geschreven door ene T. de Seschel (voor Richard Fos” The Patrician (1881) en Ernst Eckstein”s Pruisen (1883). In het algemeen werd het thema van de opstand door Duitse schrijvers zeer behoedzaam uitgewerkt. Het keerpunt in het denken over dit onderwerp kwam pas na 1908, toen de expressionistisch geïnspireerde tekst van Georg Heimes werd gepubliceerd.

Voor de Fransen bleef de naam van Spartacus de hele 19e eeuw geassocieerd met revolutionaire ideeën. In een van de Franse koloniën, Haïti, brak een slavenopstand uit die voor het eerst in de geschiedenis in een overwinning eindigde; de rebellenleider, François Dominique Toussaint Louverture, werd door een van zijn tijdgenoten de “zwarte Spartacus” genoemd. Beeldhouwer Denis Foitier werd door de juli-revolutie van 1830 geïnspireerd om een standbeeld van Spartacus naast het paleis van de Tuilerieën te plaatsen. Een andere sculpturale afbeelding van de leider van de gladiatorenopstand werd in 1847 gemaakt door de republikein Vincenzo Vela (Zwitser van geboorte), die het onderwerp gebruikte om zijn standpunten te propageren.

In het naburige Italië, dat in de negentiende eeuw een tijd van nationale omwentelingen en strijd voor de eenwording van het land doormaakte, begon men Spartacus te vergelijken met prominente deelnemers aan deze strijd. Zo had Raffaello Giovagnoli in zijn roman Spartacus (1874) bij het portretteren van de titelfiguur mede gedacht aan Giuseppe Garibaldi. Deze schreef aan Giovagnoli: “U … hebt het beeld van Spartacus – deze Christus, de verlosser van de slaven – gebeeldhouwd met het houtsnijwerk van Michelangelo…”. De held van de roman verenigt heel “arm Italië” in de strijd tegen de onderdrukkers; omgeven door een romantisch aureool onderhandelt hij over een bondgenootschap met Gaius Julius Caesar en Lucius Sergius Catilina, en Spartacus” minnares is Valeria, de laatste vrouw van Lucius Cornelius Sulla. Giovagnoli”s roman was een groot succes in vele landen, en zijn eerste lezers zagen Spartacus als een revolutionair. Het boek werd in het Russisch vertaald door Sergej Stepniak-Kravtsjinski, een Narodnik en voorstander van “propaganda door actie”.

In de Verenigde Staten verwierf de naam Spartacus bekendheid met de opvoering in 1831 van het toneelstuk Gladiator van Robert Montgomery Bird. De slavenopstand werd aanvankelijk gezien als een verre analogie van de Onafhankelijkheidsoorlog; tegelijkertijd werd Spartacus een iconische figuur voor de abolitionisten die hun strijd tegen de slavernij in de zuidelijke staten begonnen. Hij werd vergeleken met John Brown, die in 1859 een poging tot opstand deed om de afschaffing van de slavernij te bewerkstelligen, maar werd verslagen en terechtgesteld.

Twintigste en eenentwintigste eeuw

De leider van de slavenopstand werd bijzonder populair in Sovjet-Rusland. In 1918 was Lenins plan voor monumentale propaganda het oprichten van een monument voor Spartacus. Op 30 juli 1918 werd op de zitting van het SNK (Volkscommissariaat van de Sovjet-Unie) de “Lijst van personen die in Moskou en in andere steden van de Russische Federatie monumenten moeten plaatsen” behandeld, die was opgesteld onder leiding van A.V. Loenatsjarski. Sots. Sovjet Republiek”. Op 2 augustus werd de door V. I. Lenin ondertekende definitieve lijst gepubliceerd in “Izvestija VTSIK”. De lijst was verdeeld in 6 delen en bevatte 66 namen. In de eerste afdeling, “Revolutionairen en publieke figuren”, stond Spartacus op de eerste plaats (naast hem stonden Gracchus en Brutus, vertegenwoordigers van de antieke geschiedenis).

Sinds het begin van de jaren ”20 is van bovenaf actief een gemythologiseerd beeld van een strijder voor sociale rechtvaardigheid in het massabewustzijn geïmplanteerd. Als gevolg daarvan bestaan er in een aantal Russische steden nog steeds Spartacus- of Spartakstraten en -pleinen; de naam Spartacus is een tijdlang behoorlijk in de mode geweest (de beroemde drager is de acteur Spartak Misjulin) en wordt ook nu nog gebruikt in Rusland en Oekraïne. Sinds 1921 werd in Sovjet-Rusland de Spartakiade gehouden, een sportcompetitie die oorspronkelijk bedoeld was ter vervanging van de Olympische Spelen, en in 1935 werd de Spartak Sportvereniging opgericht, waaruit een aantal gelijknamige clubs en ploegen in verschillende sporten in verschillende steden van de USSR zijn voortgekomen. De bekendste waren de twee Moskouse “Spartaks” – de voetbal- en ijshockeyclubs. Onder de fans van Spartak Moskou is er een groep die zich “gladiatoren” noemt en een gladiatorenhelm als symbool gebruikt. Naar het voorbeeld van de USSR verschenen er later in Oost-Europese landen ploegen onder de naam Spartak en sommige bestaan nog steeds (in Bulgarije, Hongarije en Slowakije).

De Sovjet-schrijver Vasilij Ian creëerde de novelle Spartacus voor de 2000ste verjaardag van de opstand, als onderdeel van een soort polemiek met Giovagnoli (1932). Hij verzette zich tegen de romantisering van het beeld en schreef in een van zijn artikelen dat in de Italiaanse roman

Spartacus is niet de strenge, machtige Thraciër… Zoals beschreven door Appianus, Plutarchus, Florus en andere Romeinse historici, wordt hij getoond als de “Christus van de slaven”, die als een romantische ridder bloost en verbleekt en huilt, en tegelijk met de grote zaak van de bevrijding van slaven verwikkeld is in liefdesgevoelens voor Valeria – een “goddelijke schoonheid”, een aristocrate, een rijke en adellijke patriciër, de vrouw van de dictator Silla (! ), voor wie hij zijn kamp verlaat (!!!) en met haar een ontroerend afspraakje maakt (!!!)… De roman staat vol met andere historische onnauwkeurigheden, verzinsels en gekunsteldheden.

Ians verhaal, waarin Spartacus werd afgeschilderd als een man met een groot idee, “uitzonderlijke kracht”, geïnspireerd door een “passie voor de bevrijding van slaven en haat tegen tirannen”, bleek artistiek geen succes te zijn. Literaire werken over dit thema in het Russisch zijn onder meer een roman van Valentin Leskov (1987, reeks Life of Wonderful People), het gedicht De legende van Perperikon (2008) van Michail Kazovski en het kinderverhaal De avonturen van de jongen met de hond (1959) van Nadezjda Bromley en Natalja Ostromentskaja. In andere landen van het socialistische kamp werden de romans Spartacus” kinderen van de Poolse Galina Rudnicka, Spartacus van de Tsjechische Jarmila Loukotková en Spartacus van de Bulgaar Todor Harmandjiyev gepubliceerd.

In het Westen nam de belangstelling voor de figuur van Spartacus in de jaren dertig toe dankzij een roman van de Brit Lewis Crassic Gibbon (1933). In 1939 publiceerde de voormalige communist Arthur Köstler zijn roman Gladiators, waarin hij de “Grote Terreur” van de Sovjet-Unie in bedekte vorm trachtte weer te geven. Zijn antagonist was de Amerikaanse communistische schrijver Howard Fast, die zijn roman Spartacus schreef in de gevangenis voor zijn politieke overtuigingen (1951). Deze roman werd een bestseller en werd in vele talen vertaald, en in 1954 werd het bekroond met de Stalin Vredesprijs. In 1960 werd er een grote Hollywood-film over gemaakt, geregisseerd door Stanley Kubrick en met Kirk Douglas in de hoofdrol. Zowel in het boek als in de film wordt Spartacus niet gedood in de eindstrijd, maar behoort hij tot de 6.000 rebellen die langs de Via Appia gekruisigd worden.

Kubrick”s film is slechts een van de vele cinematografische werken over Spartacus. Films over dit onderwerp werden al in 1913 gemaakt. Daaronder zijn minstens drie verfilmingen van Giovagnoli”s roman: Italiaans 1913 (regie: Giovanni Enrico Vidali), Sovjet 1926 (regie: Muhsin-Bei Ertugrul, met in de hoofdrol Nikolai Deinar als Spartacus), Italiaans 1953 (regie: Riccardo Freda, Massimo Girotti als Spartacus). Ook werden uitgebracht Spartacus and the Ten Gladiators (Italië-Spanje-Frankrijk, 1964, regie: Nick Nostro, met Alfredo Varelli in de hoofdrol), Spartacus (DDR, 1976, regie: Werner Peter, met Goiko Mitich als Spartacus), de miniserie Spartacus (VS, 2004, regie: Robert Dornhelm, met Goran Vishnich in de hoofdrol). Tegelijkertijd was de film van Kubrick het meest succesvol, en het was op basis van deze film dat het canonieke beeld van Spartacus voor de Westerse cultuur werd gevormd.

De Amerikaanse tv-serie Spartacus (geregisseerd door Michael Hurst, Rick Jacobson en Jesse Warn, met in de hoofdrollen Andy Whitfield en later Liam McIntyre) werd uitgebracht in 2010-2013. De plot heeft weinig te maken met historische bronnen, maar de actie is doorspekt met gewelddadige scènes. Deskundigen zien hierin een manifestatie van een algemene tendens voor films over de oudheid, die de laatste jaren opduikt, weg van de historische prototypes naar niet-historisch, maar wel het scherpe materiaal. Het thema van slavenopstanden en gladiatoren is binnen deze tendens bijzonder veelbelovend, omdat het ons in staat stelt de wreedheid van de personages te rechtvaardigen met hun verlangen naar wraak.

Spartacus is ook een personage geworden in een aantal muzikale werken. Daartoe behoren een ballet op de muziek van Aram Khachaturian (1956) en musicals van Jeff Wayne (1992) en Eli Shuraki (2004).

Bronnen

  1. Спартак
  2. Spartacus (slavenleider)
Ads Blocker Image Powered by Code Help Pro

Ads Blocker Detected!!!

We have detected that you are using extensions to block ads. Please support us by disabling these ads blocker.