Augustus (keizer)

gigatos | december 22, 2021

Samenvatting

Gaius Julius Caesar Octavianus Augustus (23 september 63 v. Chr., Rome – 19 augustus 14 n. Chr., Nola) – Oud Romeins politicus, stichter van het Romeinse Rijk. Hij was 13 maal consul (43 v. Chr., 33 v. Chr., 31 v. Chr., 5 v. Chr., 2 v. Chr.), grootpaus vanaf 12 v. Chr., tribunicia potestas vanaf 23 v. Chr., pater patriae (vader des vaderlands) in 2 v. Chr.

Hij stamde af van een welgestelde familie en was een achterneef van Caesar. Hij werd in 44 v. Chr. door Caesar geadopteerd en werd een centrale figuur in het politieke leven van de Romeinse republiek, die de steun genoot van vele aanhangers van Caesar. In 43 v. Chr. vormde hij samen met Marcus Antonius en Marcus Aemilius Lepidus van Caesar een tweede driemanschap om gemeenschappelijke tegenstanders te bestrijden. Na de overwinningen op Marcus Brutus en Sextus Pompeius ontstond er een machtsstrijd tussen het driemanschap, die uitmondde in een oorlog tussen Antonius en Octavianus.

In 27-23 v. Chr. concentreerde Octavianus een aantal gewone en buitengewone ambten in zijn handen, die hem in staat stelden de Romeinse staat te besturen, waarbij hij de instelling van een open monarchie voorkwam. De term “vorstendom” wordt gebruikt om het nieuwe systeem te beschrijven, en Octavianus wordt beschouwd als de eerste keizer in de moderne zin van het woord. Tijdens zijn regering breidde Octavianus de grenzen van de Romeinse staat aanzienlijk uit, met inbegrip van grote gebieden aan de Rijn en de Donau, in Spanje, en ook in Egypte, Judea en Galatië. Een actief buitenlands beleid werd mogelijk gemaakt door economische ontwikkeling, provinciale ontwikkeling en militaire hervormingen. De regering van Octavianus werd gekenmerkt door de afnemende invloed van de Senaat op de Romeinse politiek en het begin van de cultus van de keizer (een uiting van dit laatste was de hernoeming van een van de maanden in augustus). Aangezien de keizer geen zonen had, overwoog hij tijdens zijn bewind verschillende mogelijke opvolgers. Uiteindelijk liet hij de macht over aan zijn stiefzoon Tiberius, en de door Augustus gestichte Julius-Claudische dynastie regeerde het Romeinse Rijk tot 68.

Octavianus” vader, Gaius Octavius, kwam uit een welgestelde plebejische familie, behorend tot de ruitersklasse. In Rome was er een beroemde plebejische familie, Octavius genaamd, die vermoedelijk haar wortels had in de koninklijke tijd. Haar vertegenwoordigers bekleedden de hoogste functie van consul in 128, 87, 76 en 75 v. Chr. De graad van verwantschap van de toekomstige keizer met deze Octaven is echter onduidelijk: sommige historici aanvaarden dat Suetonius, biograaf van Octavianus, de voorouders van de keizer en de consuls van Octavianus afstammelingen waren van twee verschillende zonen van Gnaeus Octavius Rufus, quvestor 230 v. Chr, maar andere geleerden beschouwen hun verwantschap als een fictie van Augustus” aanhangers, die de keizer een meer solide stamboom wilden geven.

Octavianus” voorouders kwamen uit Velitri (het huidige Velletri) bij Rome en waren betrokken bij het bankwezen. De familie was zeer bekend in die stad en er was zelfs een straat naar hen vernoemd. Ruiter zijn was een indicatie van de rijkdom van de familie. De Octaven behoorden echter niet tot de Romeinse elite, de adel. Hierdoor verweten Octavianus” tegenstanders hem zijn onwetendheid, en zelf trachtte hij zich vervolgens van zijn naam te distantiëren. Marcus Antonius beweerde zelfs dat Octavianus” overgrootvader een vrijgelatene was geweest, maar dit moet niet waar zijn geweest.

Haar moeder, Atia, kwam uit de familie Julian. Zij was de dochter van Julia, de zuster van Caesar, en de senator Marcus Atius Balba, een verwant van Gnaeus Pompeius. Gaius Octavius trouwde met haar in het tweede huwelijk, volgens verschillende gegevens omstreeks 65 Uit deze verbintenis werd ook Octavianus” zuster Octavia de Jongere geboren. Er is niets bekend over de eerste vrouw van Gaius, Ancharia, die Octavia de Oudere baarde.

De exacte geboorteplaats van Octavius is sinds de oudheid moeilijk vast te stellen. De meest gangbare versie is dat de keizer in de hoofdstad is geboren, maar sommige geschiedschrijvers (bijv. Suetonius en Dio Cassius) hebben zijn geboorteplaats Velitra genoemd. Suetonius vermeldt dat hij op de Palatijn geboren is “bij het stierenhoofd” (verschillende versies zeggen dat het de naam van een huis, een straat of een blok was).

Aangezien Suetonius vermeldt dat de toekomstige keizer werd geboren “op de negende dag voor de kalender van oktober”, wordt zijn geboortedatum thans traditioneel beschouwd als 23 september 63 v.C., maar sommige historici wijzen op 24 september. Het is ook bekend dat de geboorte kort voor zonsopgang plaatsvond. Niettemin vermeldt Suetonius dat hij onder het teken Steenbok (midwinter) werd geboren en Octavianus sloeg vervolgens munten met dit teken en maakte het tot het embleem van het naar hem genoemde legioen. De astrologische getuigenis van Suetonius wordt ofwel als een vergissing beschouwd (waarin wordt toegegeven dat Octavius onder het teken Steenbok kan zijn verwekt) ofwel geïnterpreteerd als zou in het sterrenbeeld Steenbok niet de Zon, maar de Maan staan ten tijde van zijn geboorte. De ernstige discrepantie tussen het Romeinse jaar van 354 dagen en de astronomische tijd, die uiteindelijk pas door Gaius Julius Caesar in 46 v. Chr. werd gecorrigeerd, kon ook voor verwarring zorgen. Vanwege het complex van onbekende factoren schreef Johannes Kepler de geboortedatum van de Romeinse heerser toe aan 2 juli, en sommige historici van de XXe eeuw beschouwden zijn geboortedatum daarentegen als het midden van december met moderne berekening. Volgens oud gebruik brachten oude schrijvers veel verschillende voortekenen in verband met zijn geboorte, die een voorbode zouden zijn van de geboorte van een groot man.

Veel onwetende Romeinen, waaronder de vader van de toekomstige keizer, hadden geen cognomen (het derde deel van de naam). Gaius had het vanaf zijn geboorte – “Furinus” (Latijn Thurinus – “Furyan”) ter ere van de overwinning van zijn vader op de opstandige slaven van Spartacus bij die stad. Octavianus zelf baseerde zijn geboortenaam op een van de Griekse epithetonen van Apollo als bewaker van de deur (het Griekse θυραῖος . Dion Cassius noemde de toekomstige keizer eens “Gaius Octavius Caipius” (Grieks Καιπίας), maar dit cognomen komt in andere bronnen niet voor. Er bestaan verschillende versies over de betekenis van dit woord, van een vervormde Latijnse naam van de Romeinse kolonie in Furiae (Copiae) tot een onnauwkeurige weergave van het Latijnse woord voor “geit” (Caper, Capricornus). Furinus wordt beschouwd als de algemeen aanvaarde naam.

Van eind 61 tot 59 v. Chr. was Gaius” vader gouverneur van Macedonië, maar het is onbekend of zijn vrouw en kinderen met hem meegingen. Gaius senior stierf voordat hij het consulaat, het hoogste ambt van de Romeinse Republiek, bereikte. Dankzij verwantschap met twee triumvirs tegelijk slaagde Atia erin een waardige echtgenoot te vinden, ondanks het feit dat zij drie kinderen had. Stiefvader Octavius was Lucius Marcius Philippus, consul van 56 v. Chr. e. Het huwelijk vond plaats in 57 of 56 v. Chr. De eerste levensjaren bracht Octavius, waarschijnlijk, door in Velitrae, maar na de dood van zijn vader werd hij naar de opvoeding van zijn grootmoeder van moederszijde, Julia (zuster van Gaius Julius Caesar), gestuurd. In 51 v. Chr. stierf zij, en de jonge Octavius sprak de lofrede uit op de begrafenis. Jean-Pierre Nerodo, professor aan de Université Paris III, meent dat het verblijf in het huis van Atia en Julia de belangstelling van het kind voor politiek heeft beïnvloed en hem in aanraking heeft gebracht met de activiteiten van Caesar. Octavius kon zijn beroemde verwant echter niet zien omdat hij druk aan het vechten was in de Gallische oorlog, zodat het waarschijnlijk is dat hij Caesar pas persoonlijk heeft ontmoet nadat de burgeroorlog was uitgebroken en deze laatste naar Italië was teruggekeerd.

Octavius werd goed opgeleid in Rome; onder zijn leraren zijn de slavenopvoeder Sphere, de filosofen Arius van Alexandrië en Athenodorus Kananitis van Tarsus, de Griekse retoricus Apollodorus en de Latijnse retoricus Marcus Epidius (andere leerlingen van deze laatste waren Marcus Antonius en Vergilius). Antieke auteurs verschillen van mening over zijn vaardigheid in het Oudgrieks, alomtegenwoordig als de taal van wetenschap en cultuur onder ontwikkelde Romeinen: Plinius de Oudere meent dat Octavianus uitblonk in deze taal, maar Suetonius beweert het tegendeel. Dion Cassius spreekt over Octavianus” speciale militaire training en speciale studie van de politiek, maar er is geen ander bewijs. Reeds als kind maakte Gaius kennis met Marcus Vipsanius Agrippa en andere gelijken die hem later zouden helpen het keizerrijk te regeren.

Bij het begin van de burgeroorlog van 49-45 v. Chr. was Octavius nog een kind, en zijn inwijding vond plaats in oktober 48 of 47 v. Chr. In 47 v. Chr. bekleedde Octavius zijn eerste twee ambten – een erezetel in het college van pontiffs, vrijgekomen na de dood van Lucius Domitius Agenobarba, en de ceremoniële post van stadsprefect (praefectus urbi), toen hij Rome formeel bestuurde tijdens de Latijnse feestdagen, onder het beschermheerschap van Caesar. Hoewel Octavius niet mee kon op de Afrikaanse expeditie van Caesar, nodigde de generaal hem uit om deel te nemen aan de triomffeesten in 46 v. Chr. Caesar heeft hem een ereplaats gegeven – direct achter zijn strijdwagen, en hem zelfs gelijkgesteld met de huidige deelnemers aan de veldtocht. Sedertdien verscheen Octavius steeds vaker met de dictator bij openbare gelegenheden, waardoor vele Romeinen zijn gunst begonnen te vragen en vroegen om voor hun zaken voor Caesar te bemiddelen. In de zomer van 46 v. Chr. hield Octavius zich bezig met het organiseren van theatervoorstellingen, hoewel zijn ijver werd overschaduwd door een aanval van duistere ziekte (zie Gezondheid). Hij had verwacht deel te nemen aan Caesars tweede Spaanse veldtocht, maar was om onduidelijke redenen te laat voor de cruciale slag bij Munda (Suetonius maakt melding van een schipbreuk, maar Nicolaas van Damascus schrijft dat Octavius door ongesteldheid later vertrok en met succes in Spanje aankwam).

In 45 v. Chr. stelde de tribuun Lucius Cassius, in opdracht van Caesar, een wet voor waarbij een aantal plebejische families werd overgeplaatst naar de uitgedunde patriciërsklasse, en de familie Octavius werd geëerd. In september van dat jaar liet Caesar een testament na waarbij Gaius Octavius het grootste deel van zijn erfenis kreeg, op voorwaarde dat hij ermee instemde zich aan een adoptieprocedure te onderwerpen. De inhoud van het testament en de naam van de voornaamste erfgenaam bleven echter onbekend tot de moord op de dictator in maart 44 v. Chr. Reeds in de oudheid bestonden er verschillende meningen over de vraag hoe ernstig de plannen van Caesar met Octavius waren, en of deze laatste op de hoogte was van de bedoelingen van de dictator. De overgebleven bronnen weerspiegelen een latere opvatting en overdreven wellicht de aandacht van de dictator voor zijn verwant, en tijdgenoten hadden de jonge Octavius nauwelijks opgemerkt voordat Caesars testament werd bekendgemaakt. Werner Eck, hoogleraar aan de universiteit van Keulen, meent dat Caesar, wat zijn verdere bedoelingen ook waren, werd gedood voordat hij de tijd had gehad om het terrein voor te bereiden voor een volledige machtsoverdracht gelooft niet dat Octavius zich bewust was van Caesars wil. Volgens hem was Octavius wellicht een “tijdelijke erfgenaam”: de dictator was niet van plan vroeg te sterven, en Octavius” aanhoudende ziekten deden hem integendeel verwachten spoedig te zullen sterven. Integendeel, Helga Gesche, professor aan de Universiteit van Guise, en David Shotter, professor aan de Universiteit van Lancaster, suggereren dat Caesar plannen had met Octavius lang voordat zijn testament werd opgesteld, en geloven dat tijdgenoten Octavius slechts beschouwden als één van de vele rechthebbenden op Caesars erfenis. Dr. I. Shifman, doctor in de geschiedenis, meent dat Caesar de adoptie van Octavius met zijn medewerkers moet hebben besproken, en de geleerde meent dat de onwetendheid van Gaius gespeeld is.

Hoewel de juridische traditie van de Romeinse Republiek niet in erfopvolging had voorzien en de vaak besproken mogelijkheid dat Caesar rex zou worden de verkiezing van een nieuwe heerser noodzakelijk zou hebben gemaakt, kon Octavianus als officiële erfgenaam vervolgens de geplunderde rijkdommen van Gallië afdwingen, alsmede de steun van een groot aantal soldaten die loyaal waren aan Caesar zelf.

Het probleem van de erfenis was acuut omdat Caesar geen zonen had die in een wettig huwelijk geboren waren. De enige dochter van de dictator, Julia, stierf in het kraambed, samen met het kind van Gnaeus Pompeius. De drie naaste verwanten van de dictator waren Lucius Pinarius, Quintus Pedius en Gaius Octavius (zie tabel). Marcus Antonius, die zowel een familielid (zij het een ver familielid) als een naaste medewerker was, had ook enige reden om op een erfenis te hopen. Caesarion, de zoon van Cleopatra, was vermoedelijk de zoon van de dictator, maar Caesar erkende hem niet officieel en vermeldde hem niet in zijn testament.

In de winter van 45-44 v. Chr. ging Octavius in opdracht van Caesar naar Apollonia (bij de huidige stad Fieri in Albanië). Daar maakte hij zijn opleiding af en bereidde hij zich voor op de door de dictator bedachte oorlog (volgens verschillende versies was de vijand ofwel Parthië). Antieke auteurs vermelden ook dat Caesar voorbereidingen trof om Octavius te benoemen tot hoofd van de cavalerie, d.w.z. tot plaatsvervangend dictator, in plaats van Marcus Aemilius Lepidus. Sommige historici twijfelen aan de aannemelijkheid van deze benoeming, die echter niet doorging vanwege de moord op Caesar op 15 maart 44 v. Chr.

Voorjaar tot herfst 44 v. Chr.

Toen het nieuws van de moord op Caesar in Apollonia kwam, beloofden de legionairs Octavius te beschermen tegen mogelijke moordaanslagen van de samenzweerders. De jongeman werd zelfs aangeboden de in de Balkan gelegerde legioenen te leiden en naar Rome te voeren om de moord op Caesar te wreken (dit laatste verhaal is wellicht door latere historici verzonnen). Octavius” vrienden in Apollonia steunden de expeditie naar Italië, maar zijn ouders raadden hem in brieven af de spanningen te laten escaleren. Bovendien drong zijn stiefvader er later zelfs bij de jongeman op aan om voor zijn eigen veiligheid afstand te doen van de erfenis van Caesar. Volgens Nicolaas van Damascus vreesden velen in de eerste dagen na de moord op Caesar dat de samenzweerders ook de verwanten van de dictator zouden gaan vermoorden. Niettemin trok Octavius Italië binnen, maar zonder troepen. Blijkbaar was zijn weigering om het leger in te zetten te wijten aan een gebrek aan betrouwbare informatie over wat er in Rome gebeurde. Nadat de veteranen van het leger van de dictator in Italië de erfgenaam met vreugde hadden verwelkomd (tegen die tijd was iedereen op de hoogte van het testament van de dictator), verklaarde Octavius dat hij van plan was de erfenis te aanvaarden, waarna zijn naam “Gaius Julius Caesar Octavianus” werd. Op weg naar Rome bleef Octavius in Campanië, waar hij overleg pleegde met ervaren politici – met name met Cicero. De details van hun conversatie zijn onbekend, maar de grote redenaar schreef in een van zijn brieven dat Octavianus volledig aan hem was toegewijd. Algemeen wordt aangenomen dat Cicero reeds van plan was de onervaren Gaius in te zetten tegen zijn oude vijand Marcus Antonius.

In de zomer van 44 v. Chr. consolideerde Octavianus gestadig zijn gezag in de hoofdstad. Om publiekelijk blijk te geven van zijn verdriet liet hij zijn baard staan en scheerde deze niet af als teken van rouw om de vermoorde dictator. In juli werd hij rentmeester van de spelen ter ere van Caesars overwinningen, tijdens welke een zeer heldere komeet aan de hemel verscheen. Sommige Romeinen geloofden dat de komeet een voorteken van ongeluk was, maar Octavianus was er blijkbaar in geslaagd hen ervan te overtuigen dat het de ziel van de vergoddelijkte Caesar was. Tenslotte verdeelde hij onder iedere Romein de 300 sestertiën die door de dictator in zijn testament waren beloofd. Hij was gedwongen zijn familiebezit te verkopen om aan deze bepaling van het testament te voldoen, daar Antonius weigerde het geld uit Caesars persoonlijke schatkist aan diens rechtmatige erfgenaam te overhandigen. Terwijl Octavianus met succes zijn populariteit consolideerde, verloor Antonius, die de jonge erfgenaam niet serieus nam, zijn geloofwaardigheid onder de gewone Caesarianen, zowel onder het grootstedelijk plebs als onder de veteranen. Dit was te wijten aan zijn inconsequentie bij de vervolging van de samenzweerders, zijn gewelddadige onderdrukking van de opstand van de stedelingen en zijn voortdurende afkondiging van wetten die de dictator zogenaamd had bedoeld. In de herfst kreeg Marcus ruzie met vele senatoren en vooral met Cicero.

De Muitoorlog

Hoewel Octavianus populair was bij het stedelijke plebs, steunden het actieve leger en veel van Caesars veteranen grotendeels Antonius, een ervaren generaal en medewerker van de dictator. Om zijn belangen te doen gelden vertrok Octavianus naar Zuid-Italië en begon een leger samen te stellen, waarbij hij de veteranen en gekantonneerde legionairs, die daar land hadden bemachtigd, aan zijn zijde lokte met geld en de belofte van een spoedige terechtstelling van Caesars moordenaars. Weldra sloten twee van de legioenen die Antonius” gezag eerder hadden erkend, zich bij hem aan. Marcus bood de aarzelende soldaten 100 denarii (400 sestertiën), maar de legionairs maakten hem belachelijk: Octavianus had hun vijfmaal zoveel geboden. Alleen door een decimering, waarbij 300 oproerkraaiers werden geëxecuteerd, en door de beloofde soldij te verhogen, hield Antonius de overgebleven soldaten op afstand. Nadat Octavianus 10.000 man leger had verzameld, trok hij naar Rome en bezette op 10 november het Forum. Daar hield hij een redevoering, waarin hij opriep tot oorlog tegen Antonius, wetsovertreder en belediger van de wettige erfgenaam Caesar. Maar zijn rede kwam tot een onverwacht einde: vele soldaten, die bereid waren geweest Octavianus te verdedigen tegen mogelijke moordaanslagen en onder hem Brutus en Cassius te bestrijden, waren niet bereid ten strijde te trekken tegen Antonius, een trouwe Caesariaan. Men herinnerde zich ook het gebrek aan juridische autoriteit van de jonge Octavianus. De Senaat bleef onverschillig tegenover zijn voorstel. Hoewel veel soldaten bij Octavianus bleven, verliet hij Rome en versterkte zich in Arretia (het huidige Arezzo).

Kort na Octavianus” vertrek, op 24 november 44 v. Chr., trok Antonius met zijn troepen Rome binnen. Marcus herverdeelde een aantal belangrijke provincies ten gunste van de Caesarianen en zijn broer Gaius; een poging om Octavianus tot vijand van de staat te verklaren mislukte. Antonius trok vervolgens naar Cisalpijns Gallië en belegerde de zetel van Decimus Brutus in Mutina (het huidige Modena). Intussen begon de Senaat zich voor te bereiden op een oorlog met Antonius, die zich openlijk had afzijdig gehouden. Op 7 januari 43 v. Chr. kreeg Cicero Octavianus de macht van propretor, werd hij vervroegd senator (een zetel in de senaat werd gewoonlijk gegarandeerd door de magistraat van quaestor) en kon hij tien jaar vervroegd in alle functies worden gekozen. De Senaat drong ook aan op de nietigverklaring van een aantal orders van Antonius, waaronder zijn benoeming tot gouverneur van Cisalpijns Gallië. De twee consuls, Gaius Vibius Pansa en Avlus Girtius, verzamelden daarop een leger en trokken naar Mutina om het beleg op te heffen. In ruil voor wettig gezag stemde Octavianus ermee in de meest gevechtsklare troepen waarover hij beschikte aan de consuls over te dragen, en hij marcheerde spoedig naar Mutina. Blijkbaar waren veel soldaten niet erg enthousiast over het voeren van oorlog met Antonius, die nog steeds populair was bij de Caesarianen, waardoor Octavianus zich genoodzaakt zag hun mening in overweging te nemen.

In april liepen de troepen van Pansa bij het Forum van Gallië (nu Castelfranco-Emilia) in een hinderlaag van Antonius. Panza werd verslagen en gedood, maar juist toen Antonius zich opmaakte om zijn overwinning te vieren, arriveerden de troepen van Hirtius op het slagveld en dreven de vijand terug naar de muren van Mutina, waar troepen achterbleven om het beleg voort te zetten. Een paar dagen later vielen Hirtius en Octavianus Antonius bij Mutina aan om het beleg van die stad eindelijk op te heffen. Zij dwongen Antonius over de Alpen naar het Gallische Narbonne te vluchten, maar tijdens de strijd werd Hirtius dodelijk gewond en stierf spoedig. De dood van beide consuls was verdacht, en in de oudheid kreeg Octavianus soms de schuld van hun dood. De omvang van Octavianus” deelname aan de gevechten is onduidelijk: auteurs uit de keizertijd meldden dat hij in de voorste gelederen had meegevochten en zelfs het vaandel van het legioen in de vorm van een adelaar uit de handen van een gewonde vaandeldrager had opgeraapt. Marcus Antonius daarentegen beweerde dat Octavianus schandelijk van het slagveld was gevlucht. Gaius was na de slag niet meer van nut voor de Senaat: toen hadden Marcus Brutus en Gaius Cassius, die dicht bij de Senaat stonden, grote troepen verzameld in Griekenland, en de nederlaag van Antonius werd al beschouwd als een zaak van de komende dagen. Als gevolg daarvan eiste de Senaat dat Octavianus de consulaire troepen die hij na de dood van de consuls zonder wettige redenen had aanvaard, aan Decimus Brutus zou overdragen. Bovendien weigerde de Senaat de eerder beloofde beloningen aan alle soldaten van Octavianus uit te betalen. Ontevreden over het optreden van de senaat weigerde Gaius Decimus Brutus bij te staan in de achtervolging op Antonius, en moest hij alleen optreden met zijn belegeringsvermoeide soldaten en met de consulaire troepen. Bovendien weigerden de twee legioenen die Octavianus aan Brutus zou overdragen, onder de voormalige samenzweerder te vechten en bleven bij Gaius.

Oprichting van het Triumviraat. Voorschriften

Na zijn overwinning in de slag bij Mutina verklaarde Octavianus consul te willen worden: de gewoonte eiste nieuwe verkiezingen na de dood van consuls. Hij zag Cicero als de tweede consul: Octavianus stelde voor dat “Cicero de staatszaken zou besturen als de oudste en meest ervarene, terwijl Caesar genoegen zou nemen met een enkele titel, handig om zijn wapens neer te leggen”. De Senaat verwierp de aanspraak van Octavianus op legitieme gronden: Octavianus was erg jong voor het consulaat, zelfs gezien de eerder aan hem verleende toestemming om de vereiste leeftijd voor het magistraat met 10 jaar te verlagen. Niettemin ontving Octavianus voor zijn daden de eretitel van keizer, die in de republikeinse tijd een zegevierend bevelhebber aanduidde en het mogelijk maakte aanspraak te maken op een triomf. Het recht op de triomf zelf werd hem echter door de Senaat ontzegd, terwijl Decimus Brutus wel de gelegenheid kreeg.

Terwijl Decimus Brutus de Alpen overstak, wist Antonius de troepen van de onderkoningen van alle westelijke provincies – de voormalige Caesariaan Marcus Aemilius Lepidus, Gaius Asinius Pollio en Lucius Munacius Plancus – aan zijn zijde te winnen. Antonius verklaarde van plan te zijn Caesars dood te wreken, waarna Octavianus voor het probleem kwam te staan een kant te kiezen. Octavianus” soldaten, onder wie veel veteranen uit het leger van de dictator, haalden hun commandant over om de kant van Antonius te kiezen. Ze zwoeren ook nooit meer tegen andere Caesarianen te zullen vechten. Bovendien waren de soldaten zeer bezorgd over het begin van een herziening van Antonius” wetten, die beloften van geldelijke beloningen en landbeurzen voor Caesars veteranen inhielden. Octavianus” eigen toenadering tot Antonius begon op basis van een gedeelde haat tegen de Republikeinen en ontevredenheid over het optreden van de Senaat. Om zijn bereidheid tot onderhandelen te tonen, begon Octavianus gevangen genomen soldaten en Centurions van Antonius vrij te laten. Ook saboteerde hij openlijk de orders van de Senaat en liet Publius Ventidius Bassus door met versterkingen voor Antonius die in Zuid- en Midden-Italië waren gerekruteerd.

Nadat Antonius een groot leger had verzameld, had hij meer macht en invloed dan Octavianus, waardoor deze laatste een junior partner werd in elke alliantie die werd gevormd. Blijkbaar bleef Gaius, om op gelijke voet met Antonius te kunnen onderhandelen, proberen de zetel van Consul in te nemen. De senatoren weigerden met hem in zee te gaan. Bovendien probeerden zij Octavianus” leger te verdelen door royale beloften te doen aan de meest gevechtsklare legioenen; Octavianus” ambassadeurs trachtten op hun beurt eerdere toezeggingen in Rome af te dwingen en het recht om zijn generaal tot consul te kiezen.

De Senaat hoopte nog steeds dat Brutus en Cassius spoedig in Italië zouden aankomen en weigerde daarom de delegaties van Octavianus. Marcus Brutus, die zich in Macedonië bevond, was echter ontevreden over de onderhandelingen tussen de jonge Caesar en Cicero (er gingen zelfs geruchten in zijn kring dat zij reeds tot consuls waren gekozen) en weigerde zijn mentor, die hem had aangespoord met zijn leger naar Italië te komen. Brutus was blijkbaar niet bereid een nieuwe burgeroorlog te beginnen en spaarde daarom het leven van Gaius Antonius – de broer van de generaal, die in Macedonië gevangen was genomen.

Door de dood van Decimus Brutus en de neutraliteit van Marcus Brutus bleef in Italië slechts een kleine troepenmacht over die trouw was aan de Senaat. Na de mislukking van een andere onderhandeling in augustus (sextilia) begon Octavianus, ogenschijnlijk om aan de eis van de soldaten te voldoen, met de opmars naar Rome. De burgeroorlog begon, net als zes jaar eerder, met het oversteken van de Rubicon, maar deze keer leidde de generaal niet één, maar acht legioenen in de strijd. Toen zijn troepen reeds op weg waren, stemde de Senaat ermee in Octavianus het recht te geven zonder ontslag tot consul te worden gekozen, maar Gaius zette de mars voort. Drie legioenen, die zich in de buurt van Rome bevonden, gingen onmiddellijk aan zijn kant staan, waardoor het totale aantal van Octavianus” leger op 11 legioenen kwam, of ongeveer 50 duizend soldaten. Tijdens de mars vreesde Gaius voor de veiligheid van zijn moeder en zuster die in Rome waren achtergebleven, maar zij zochten hun toevlucht bij de priesteressen die onschendbaarheid genoten.

Nadat de troepen zonder slag of stoot de hoofdstad waren binnengetrokken, legde Gaius beslag op de staatskas om zijn soldaten te betalen en verzekerde zich van verkiezingen. Op 19 augustus (sextiel) werd Octavianus tot consul gekozen, samen met zijn oom Quintus Pedius (de meer waarschijnlijke kanshebbers voor de tweede zetel waren Cicero of de vader van Octavianus” bruid Publius Servilius Vatius Isauricus). Blijkbaar waren er geen andere kandidaten voor het consulaat. In zijn nieuwe functie voltooide Octavianus eerst zijn aanstelling tot Caesar door het bijeenroepen van de curiat comitia. Weldra nam Quintus Pedius een wet aan waarbij Caesars moordenaars bij verstek werden berecht (de wet van Pedius), gevolgd door een proces en veroordeling op één dag. De bezittingen van de vluchtende veroordeelden werden in beslag genomen en hun geloofsbrieven ingetrokken. Spoedig trok de senaat, onder druk van de consuls, alle wetten tegen Antonius en Lepidus in, waarna vredesonderhandelingen met hen begonnen.

In oktober 43 v. Chr. ontmoetten Octavianus, Antonius en Lepidus elkaar op een eilandje in een rivier bij Bononia (het huidige Bologna). Op deze bijeenkomst werd overeengekomen een tweede triumviraat in het leven te roepen, een unie van drie politici met onbeperkte bevoegdheden. In tegenstelling tot het eerste triumviraat van Caesar, Pompeius en Crassus, was het geformaliseerd en beperkt tot een termijn van vijf jaar. Het triumviraat stemde niet in met serieuze hervormingen en werd formeel opgericht “om orde op zaken te stellen in de republiek”. (rei publicae constituendae). De volksvertegenwoordiging bekrachtigde op 27 november 43 v. Chr. het wetsontwerp inzake de oprichting van het driemanschap (wet Titius), en vóór zijn ambtsaanvaarding legde Octavianus de bevoegdheden van consul neer. De triumvirs werden het eens over de verdeling van de hogere magistratuur onder hun aanhangers voor de volgende jaren en verdeelden onder hen alle westelijke provincies. Octavianus profiteerde het minst van deze verdeling, want de aan hem overgedragen provincies – Afrika, Sicilië, Sardinië en Corsica – werden gedeeltelijk door de Republikeinen bezet. Het triumviraat werd bezegeld door Octavianus” huwelijk met Claudia, stiefdochter van Antonius, de machtigste triumviraat. Twee jaar later werd het huwelijk ontbonden (zie rubriek Familie).

Hoewel Octavianus zijn tegenstanders niet vervolgde toen hij consul werd, kwamen de triumvirs op een bijeenkomst in Bononia overeen massa-executies te organiseren van hun tegenstanders op van tevoren overeengekomen lijsten – de proscripties. De initiatiefnemer van de verordeningen is onbekend, en de details van de onderhandelingen zijn onduidelijk vanwege het geheime karakter van de besprekingen en de wens van Octavianus” aanhangers om zijn schuld aan de vervolgingen te bagatelliseren. In totaal bevatte de uiteindelijke lijst van ter dood veroordeelden ongeveer 300 senatoren en ongeveer 2.000 ruiters, met Cicero”s naam bovenaan.

De bezittingen van de geprostitueerden werden gewoonlijk geveild om de schatkist aan te vullen. Soldaten en andere handhavers van het verbod plunderden echter de huizen die onbewaakt waren gelaten, en de omstandigheden van de veilingen en de sfeer van terreur tegen de rijken schrokken veel potentiële kopers af. Het gevolg was dat de verkoop van de bezittingen van de proletariërs de kosten van de dreigende oorlog met de Republikeinen niet dekte, hoewel veel medewerkers van het triumviraat buitengewoon rijk werden. Om de kosten te dekken, legde het triumviraat nieuwe belastingen op, regelde een gedwongen lening, verplichtte senatoren slaven te werven voor de vloot en nam het bezit van veel rijke burgers in beslag. Er werd een afzonderlijke belasting geheven op het bezit van rijke vrouwen, maar de Romeinse vrouwen kregen de belasting afgeschaft of aanzienlijk verminderd.

Campagne in Griekenland. Slag bij Philippi

Lepidus in Italië achterlatend met een deel van zijn troepen, staken Antonius en Octavianus met succes de Adriatische Zee over en passeerden daarbij de superieure zeemachten van de vijand. De totale troepenmacht van de triumviraat in Macedonië bestond uit ongeveer 100 duizend infanteristen en 13 duizend ruiters, de Republikeinen (hun zelf-titel – bevrijders, liberatores) hadden ongeveer 70 duizend infanteristen, maar hadden een voordeel in de cavalerie (ongeveer 20 duizend) en de zee. In september kwam Antonius aan op de vlakte bij de stad Filippi, waar de Republikeinen zich reeds hadden verschanst. Octavianus werd een paar dagen opgehouden door malaise.

De kampen van de Triumviriërs lagen op een moerassige vlakte, terwijl de Republikeinen hun kampen van tevoren op de heuvels hadden gebouwd, waardoor hun positie gunstiger was. De Republikeinen hoopten een algemene strijd te vermijden, vertrouwend op het feit dat hun zeevoordeel en goede bevoorrading hen in staat zou stellen de Triumvirs te verzwakken. Spoedig echter ontstond aan de linkerflank van de Republikeinen een strijd tussen de troepen van Antonius en Cassius. Marcus had succes en veroverde het vijandelijke kamp, maar op hetzelfde moment viel Brutus Octavianus” troepen aan en nam zijn kamp in. Brutus en Antonius keerden daarop terug naar hun oorspronkelijke posities, terwijl Cassius, die zich niet bewust was van Brutus” succes, zelfmoord pleegde. Enkele weken later, toen de bevoorradingssituatie in het kamp van de triumviraat kritiek werd, gaf Brutus toe aan de smeekbeden van zijn strijdmakkers en leidde de troepen naar de beslissende slag. Dankzij het bekwame optreden van Antonius, won het leger van het Triumviraat de slag. De rol van Octavianus in beide veldslagen was minimaal: de eerste slag miste de bijgelovige bevelhebber door een slechte droom van zijn arts en verborg zich drie dagen in de moerassen.

Octavianus onthoofde Brutus” lichaam en stuurde het hoofd naar Rome om het aan de voeten van Caesars standbeeld te werpen, maar het schip met het hoofd van Brutus verongelukte. De twee overwinnaars herverdeelden de provincies: Marcus behield Gallië, kreeg Afrika en vermoedelijk alle oostelijke provincies; Gaius kreeg de Spaanse provincies, Numidië (Lepidus verloor zijn invloed. De triumvirs verdeelden ook de verantwoordelijkheden voor het nakomen van hun beloften aan de soldaten: Octavianus moest hen voorzien van land in Italië, terwijl het Antonius” taak was om geld te vinden in de rijke oostelijke provincies.

Peruaanse oorlog. Overeenkomst in Brundisia

Na zijn terugkeer in Italië begon Octavianus land te schenken aan dienstdoende soldaten, en er werden ook percelen gegeven aan overgegeven soldaten van Brutus en Cassius, opdat zij niet in opstand zouden komen en zich bij de overlevende republikeinen zouden aansluiten. De triumvirs hadden tevoren 18 steden aangewezen waarvan het land geconfisqueerd zou worden, maar het was aan Octavianus om de massale onteigeningen uit te voeren. Al spoedig werd duidelijk dat deze gronden niet voldoende zouden zijn voor de vele veteranen, en Octavianus zag zich genoodzaakt land van andere steden in beslag te nemen. De veteranen zouden percelen krijgen in Italië, waar al lang een tekort aan beschikbare grond bestond en de massale verhuizing van koloniën naar de provincies nog geen gemeengoed was geworden. Het was niet ongewoon dat land werd afgenomen van bewoners van nederzettingen die in het verleden vijandig tegenover de Triumvirs hadden gestaan. Over het algemeen werden de kleinste percelen aan hun voormalige eigenaars nagelaten, evenals vele van de grootste percelen, en het waren de middelste boeren en eigenaars van kleine landbouwvilla”s die het meest te lijden hadden. De omvang van de veteranenverkavelingen is onbekend: de gemiddelde omvang varieert van zeer kleine verkavelingen tot percelen van 50 jugerae (12,5 ha) voor soldaten en 100 jugerae (25 ha) voor centurions. Het kwam uiterst zelden voor dat eigenaars van land dat voor verdeling bestemd was, het behoud van een perceel konden bewerkstelligen: de dichter Vergilius bijvoorbeeld had het geluk door bemiddeling van Gaius Asinius Pollio te worden geholpen. Octavianus had geld betaald aan de vorige eigenaars van het gestolen land, maar zelfs deze symbolische betalingen konden niet altijd worden teruggevonden. De situatie werd sterk bemoeilijkt door de blokkade van het Apennijnse schiereiland door de vloot van Sextus Pompeius, die een sterke voet aan de grond had op Sicilië en graanschepen de toegang tot Italië belette.

De ontevredenheid over de massale uitzetting van de Italianen en de zeeblokkade werd uitgebuit door Lucius Antonius, broer van Marcus Antonius, en Fulvia, echtgenote van de triumvir, die in Italië waren gebleven. Lucius gaf Octavianus de schuld van wat er gebeurde en beloofde dat zijn broer de republiek zou herstellen bij zijn terugkeer uit het Oosten. Zijn agitatie had niet alleen succes bij de Italianen, maar ook bij sommige senatoren. Soldaten en krijgsheren die de verdeling van land wilden voortzetten, probeerden Octavianus te verzoenen met Lucius Antonius, maar al spoedig begonnen in Midden-Italië Italiaanse opstanden. Het is onduidelijk of Lucius op aandringen van zijn broer handelde: Appianus, bijvoorbeeld, verklaart dat hij op eigen houtje campagne begon te voeren, en in de moderne geschiedschrijving is de populaire versie dat Marcus niets te maken had met de acties van zijn broer. In de zomer van 41 v. Chr. bezetten Lucius en zijn trouwe troepen Rome en trokken van daaruit naar het noorden, in de hoop zich te verenigen met de reguliere troepen van Asinius Pollio en Ventidius Bassus. Maar Octavianus, Agrippa en Quintus Salvidien Rufus stonden niet toe dat de rebellen zich aansloten en blokkeerden Lucius Antonius in Perusia (het huidige Perugia). Na een lange belegering en vergeefse pogingen om het op te heffen gaf Lucius zich over. Octavianus schonk hem, Fulvia, Ventidius Bassus en Asinius Pollio gratie, maar gaf de stad zelf aan de soldaten om te plunderen en executeerde de meeste plaatselijke edelen op één man na. Tot overmaat van ramp brandde de stad tot de grond toe af: Appianus en Velius Paterculus schreven de brand toe aan de krankzinnige van de stad. De tegenstanders van Octavianus beweerden dat hij 300 Peruanen had laten offeren op het altaar van de goddelijke Caesar.

Veel van de overlevenden van de opstand vluchtten naar Marcus Antonius. Ondanks zijn verhouding met Cleopatra en zijn drukke voorbereidingen voor de oorlog met Parthië, trok Marcus Italië binnen en belegerde de belangrijke havenstad Brundisium (het huidige Brindisi). Hij kreeg spoedig gezelschap van Sextus Pompeius en Gnaeus Domitius Agenobarb. Slechts onder invloed van de soldaten, die geen verdere botsingen tussen de triumvirs wilden toestaan, begonnen in Brundisium onderhandelingen onder bemiddeling van Gaius Asinius Pollion aan Antonius” zijde en Maecenas aan Octavianus” zijde. Beide triumvières sloten vrede en herverdeelden de provincies. Antonius kreeg alle oostelijke provincies, Octavianus alle westelijke, en Lepidus behield alleen de provincie Afrika. Alle triumvières kregen het recht om in Italië nieuwe soldaten te werven. De overeenkomst werd bezegeld door het huwelijk van de weduwe Antonius met Octavia, de zuster van Octavianus, die onlangs haar echtgenoot had verloren. De belangen van Sextus Pompeius werden door de triumvirs genegeerd en hij hervatte de blokkade.

De oorlog met Sextus Pompeius. Uitbreiding van het triumviraat

De herverdeling van de grond in Italië heeft de landbouw gedesorganiseerd, aangezien de landgoederen van de boeren en de voormalige latifundia in handen van veteranen zijn gekomen. Het is onduidelijk of ze alles hadden wat ze nodig hadden voor landbouwwerkzaamheden. Voedseltekorten, nog verergerd door de zeeblokkade van de Apennijnen door Sextus Pompeius, leidden tot een herverdeling van het land: halverwege de eerste eeuw v. Chr. werd het meeste graan voor de bevoorrading van Rome en Italië over zee ingevoerd. De situatie werd gecompliceerd door Octavianus” gebrek aan een volwaardige militaire vloot, en door de massale vlucht van slaven naar Sextus Pompeius, die hun vrijheid beloofde in ruil voor dienst in zijn gelederen. Tenslotte stond Octavianus onder druk van de bevolking van Italië: zij eisten het herstel van de bevoorrading, niet door een nieuwe oorlog, maar door vredesonderhandelingen. In het begin van 39 v. Chr. stenigden de Romeinen, tot wanhoop gedreven, de triumvirs. Octavianus werd gedwongen onderhandelingen aan te knopen met Sextus.

Om de ernst van zijn vreedzame bedoelingen aan te tonen, trouwde Octavianus, die reeds van Claudia gescheiden was, met Scribonia. Zij was de zuster van de schoonvader van Sextus Pompeius, Lucius Scribonius Libonus, en was ook een verre verwante van Pompeius. De sluiting van dit huwelijk vergemakkelijkte een spoedige verzoening met Pompeius. De eerste fase van de onderhandelingen van de Triumvirs met Pompeius vond plaats op een ondiepte in de Baai van Napels, waar voor beide zijden twee kleine houten platforms werden gebouwd. De tweede etappe was succesvol en vond plaats bij Kaap Mizen of bij het nabijgelegen Puteoli.

Pompeius werd de toegang tot het triumviraat geweigerd in de plaats van Lepidus, maar voor het overige deden Octavianus en Antonius concessies aan hem. Zij beloofden amnestie voor alle pro-scribenten die hun toevlucht hadden gezocht op Sicilië, vrijheid voor weggelopen slaven uit het leger van Pompeius en soortgelijke beloningen als die aan de soldaten van het triumviraat. Sextus legaliseerde zijn controle over Sicilië, Corsica en Sardinië en kreeg ook de Peloponnesos. Bovendien werden zijn aanhangers opgenomen in het aantal magistraten voor de komende jaren. In ruil daarvoor verbond Pompeius zich ertoe de zeeblokkade van Italië volledig op te heffen en de graantoevoer te vergemakkelijken. Volgens de overlevering werd de overeenkomst gevierd met een gezamenlijk feestmaal op het schip van Pompeius. Tijdens het diner bood Menodorus, Sextus” opperbevelhebber ter zee, naar verluidt aan Octavianus en Antonius te doden, maar Pompeius weigerde.

Onder de Romeinen die onder de garantie van de Triumvir naar de hoofdstad terugkeerden was Tiberius Claudius Nero met zijn zwangere vrouw Livia Drusilla en hun jonge zoon Tiberius. Octavianus en Livia begonnen een affaire die al snel uitmondde in een verloving en een huwelijk. Claudius verhinderde het huwelijk niet alleen niet, maar verzamelde zelfs een bruidsschat voor zijn vrouw en organiseerde een feest ter gelegenheid van de verloving bij hem thuis: Livia”s vader had zelfmoord gepleegd omdat hij op de proscriptielijsten stond. De datum van het huwelijk is onduidelijk: verschillende versies suggereren dat het drie dagen na de geboorte van Druse plaatsvond of toen zij nog zes maanden zwanger was.

Het vredesverdrag bleek broos: in strijd met de vrede begon Octavianus een oorlogsvloot te bouwen, terwijl Pompeius traag was met het ontmantelen van de oorlogsschepen en het ontmantelen van hun bemanningen. Sextus stelde de zeeblokkade niet formeel opnieuw in, maar piraten begonnen langs de Italiaanse kust te opereren, en Octavianus beweerde dat dit mannen van Pompeius waren. Spoedig liep Menodorus over naar Gaius” zijde en gaf Sardinië en Corsica aan hem over. Octavianus nam het op tegen Menodoros en verhoogde de kustwacht.

Spoedig kwamen de schepen van Pompeius en Octavianus samen bij Cum in de Baai van Napels. Een hevige strijd eindigde in een overwinning voor de Pompejanen. De bevelhebber van Pompejus” vloot, Menecrates, werd echter gedood, en zijn opvolger, Demochar, bracht de schepen naar Messana (het huidige Messina) op het eiland Sicilië. Octavianus” schepen volgden hem. De eerste schermutselingen in de Straat van Messina bleken geen succes voor het driemanschap, en een storm die spoedig uitbrak dwong zijn vloot zich terug te trekken. Gaius Octavius verloor meer dan de helft van zijn schepen en vroeg hulp aan Antonius. Nadat de meningsverschillen tussen de triumvirs door bemiddeling van Octavius en Mecenaat waren bijgelegd, kwamen zij in de lente van 37 v. Chr. te Tarenta bijeen. Zij kwamen overeen de termijn van het triumviraat met vijf jaar te verlengen. Bovendien zou Octavianus, die een vloot nodig had, 120 schepen van Antonius krijgen. In ruil daarvoor zou Marcus, die een invasie van Parthië plande, 20.000 manschappen krijgen. Antonius hield zich aan zijn deel van de afspraak, maar Octavianus gaf zijn collega slechts een tiende van de beloofde troepen.

Na de verlenging van het Triumviraat ging Octavianus door met de bouw van een nieuwe vloot. Hij had weinig ervaren zeelui tot zijn beschikking, en voor de opleiding werd een nieuwe marinebasis in de buurt van Cum opgericht. Voor de bouw van de vloot dwong Octavianus de rijken tot grote giften en stelde hun slaven ter beschikking als roeiers. Agrippa, die rechtstreeks leiding gaf aan de voorbereiding van de vloot, hield rekening met de ervaring van eerdere veldslagen en bouwde grotere schepen met een haakkraan (lat. harpax) om het tuig van vijandelijke schepen te vernietigen (het is onduidelijk of dit apparaat een Romeinse uitvinding was, of dat het al in de Hellenistische tijd was gebruikt).

Octavianus kreeg de kans om een vloot op te bouwen en zeelieden op te leiden vanwege Pompeius” besluiteloosheid en onwil om zijn machtspositie op zee te gebruiken om operaties op het land uit te voeren. Octavianus” plan voor de invasie van Sicilië was om het eiland gelijktijdig vanuit drie richtingen aan te vallen – Statilius Taurus zou vanuit Tarentus uitvaren, Lepidus vanuit Afrika, en Octavianus zelf vanuit Puteol. De aanval was gepland voor 1 juli 36 voor Christus.

Gaius” plannen werden gedwarsboomd door een plotselinge sterke zuidenwind. Hierdoor viel een groot deel van Octavianus” vloot uiteen en moest Taurus terugkeren naar Tarentus. Lepidus verloor verschillende schepen door de wind, maar de elementen dreven ook de verkenningsschepen van Pompeius af, waardoor de troepen van Lepidus ongehinderd op het eiland konden landen. Hij slaagde er echter niet in de strategisch belangrijke stad Lilibey in het westen van Sicilië in te nemen, en hij maakte een veldtocht over het eiland naar Tavromenium (het huidige Taormina), waar Octavianus spoedig met de landstrijdkrachten overstak. In augustus (sextilii) voerde Agrippa, bevelhebber van de vloot, met succes de slag bij Milas op de noordkust van het eiland uit, en op 3 september 36 v. Chr. behaalde hij in de slag bij Navloch een beslissende overwinning op Pompeius. Sextus vluchtte naar het Oosten en Lepidus sloot, zonder de komst van Octavianus af te wachten, vrede met de Pompejaanse troepen. Lepidus trachtte weldra zijn leger te gebruiken om van Sicilië een eigen provincie te maken en zo zijn positie te versterken, maar Octavianus beloofde zijn soldaten grotere beloningen en zij verlieten de bevelhebber. Octavianus schonk Lepidus gratie voor dit verraad, maar verwijderde hem uit de politiek.

Na de overwinning kwam Gaius zijn belofte niet na om Pompeius” slaven hun vrijheid te schenken. Integendeel, hij gaf 30.000 weggelopen slaven terug aan hun vroegere meesters en beval de executie van degenen wier eigenaars niet konden worden gevonden (het waren er ongeveer zesduizend). Vanwege de uitgeputte schatkist en de gespannen relatie met Antonius, vertraagde Octavianus de betalingen aan de soldaten en de verdeling van de landerijen. In plaats daarvan deelde hij royale militaire beloningen uit, waartegen de soldaten zich verzetten. Het tekort aan geld werd gedeeltelijk opgelost door een enorme heffing van 1600 talenten die aan Sicilië werd opgelegd (soortgelijke heffingen werden gewoonlijk opgelegd aan overwonnen vijanden). Het tekort aan land werd echter gedeeltelijk opgelost door veteranen niet alleen in Italië maar ook in de westelijke provincies te vestigen. Deze maatregel voorkwam een nieuwe fase van massale onteigening van grond in Italië en de onrust die daardoor ontstond. De senaat kende Octavianus een kleine triomf toe voor zijn overwinning op Pompeius (Octavianus, die was overgeplaatst naar de patriciërs, was niet gerechtigd dat ambt te bekleden). Livia en Octavius kregen al snel soortgelijke privileges.

De tweede botsing met Antonius. De slag bij Actium en de verovering van Egypte

Na Sextus Pompeius te hebben verslagen, begon Octavianus zich voor te bereiden op de komende oorlog met Antonius, zonder echter de betrekkingen met hem te verbreken. Consuls bleven gekozen worden in overeenstemming met het Verdrag van Tarenta – gewoonlijk één medewerker van elk van de twee overgebleven triumvirs. Agrippa bleef echter, op bevel van Octavianus, de zeemacht versterken, met het doel Antonius te beletten in Italië te landen. Octavianus zelf leidde in 35 v. Chr. een invasie in Illyrië, die zowel werd gezien als een oefening voor de soldaten en als een excuus om een groot leger niet te ontbinden. Bovendien hoopte Octavianus met deze veldtocht zijn gezag als veldheer in de ogen van het leger te versterken. Bovendien hoopte Gaius wellicht slaven in Illyrië te vangen en hulptroepen te werven. Het is waarschijnlijk dat ook andere richtingen voor de oorlog werden overwogen: Dion Cassius vermeldt mislukte plannen om Brittannië binnen te vallen.

Als gevolg van de oorlog in Illyrië versterkte Octavianus zijn prestige in het leger en bij het volk van Italië, en evenaarde dat van Antonius, de erkende meester van de oorlog, wiens reputatie had geleden onder het debacle in Parthië. Hij gebruikte de oorlogsbuit voor monumentale bouwwerken in de hoofdstad en voor het organiseren van uitbundige openbare evenementen om de steun van het stedelijk plebs te winnen. De generaal zelf verwierf het recht om triomfantelijk te zijn. Het succes van de Romeinen in Illyrië was echter van korte duur: Octavianus” troepen vermeden langdurige veldtochten en slaagden er slechts in controle te krijgen over een gebied dicht bij de Adriatische kust en in 6 n.Chr. brak er een grote opstand uit op het veroverde gebied (zie het gedeelte over “Romeins buitenlands beleid”).

Na de dood van Sextus Pompeius werden de overlevende republikeinen gedwongen te kiezen tussen Octavianus en Antonius. Velen van hen sloten zich aan bij Marcus. Antonius werd ook gesteund door veel neutrale senatoren, die hem als minder slecht beschouwden dan de wraakzuchtige Octavianus, die in hun ogen vernietigend was voor wat er nog over was van de Republikeinse vrijheden. Octavianus daarentegen maakte aanspraak op Caesars schuldplichtige veteranen, op de Italiaanse zakenwereld en op zijn vrienden, die hij actief bevorderde. Zijn oude vriend Salvidien Rufus, gouverneur van Transalpijns Gallië en bevelhebber van een groot leger, werd echter terechtgesteld wegens verraad – naar verluidt had hij achter de schermen met Antonius onderhandeld. Als gevolg daarvan pleegde Rufus zelfmoord.

Rond 35 v. Chr. zond Octavianus geld en militaire uitrusting naar Antonius, die door de Parthen was verslagen, alsmede soldaten, die hij krachtens het Verdrag van Tarenta moest afstaan in ruil voor 120 schepen. In plaats van de beloofde 20.000 soldaten stuurde Gaius echter slechts 2.000 legionairs naar het Oosten. Het konvooi werd vergezeld door Octavia, Marcus” wettige echtgenote, hoewel zijn relatie met Cleopatra bekend was. Blijkbaar hoopte Gaius dat Antonius een schandaal zou uitlokken dat hij kon gebruiken om een oorlog te beginnen. Antonius ging echter behoedzaam te werk en gaf Gaius geen aanleiding tot ernstige beschuldigingen, hoewel bronnen verschillende verslagen geven van de details van Octavia”s missie. Octavianus verhinderde zijn collega ook troepen te werven in Italië, in strijd met de mogelijkheid die de overeenkomst van Tarentaise daartoe bood. Zoals V. N. Parfyonov opmerkt, was de onmogelijkheid om versterkingen uit Italië te ontvangen voor Antonius aanleiding om toegevingen te doen aan Cleopatra. Vervolgens begon Octavianus Antonius openlijk te beschuldigen van willekeur en verraad aan de belangen van Rome, waarbij hij zich vooral richtte op het willekeurig hertekenen van grenzen en het verdelen van titels om de koningin van Egypte te behagen. Een andere kwestie waar Gaius” beschuldigingen omheen draaiden was het feit dat Antonius zijn Romeinse vrouw had verlaten ten gunste van een buitenlandse. Antonius probeerde zich te verdedigen tegen Octavianus” aanvallen. Suetonius bewaarde een fragment van een brief die hij had geschreven in antwoord op beschuldigingen dat hij de heilige banden van het huwelijk had geschonden:

De triumvirs twistten ook over de vraag wie van hen de schuld had van de dood van de vrij populaire Sextus Pompeius en of Caesarion de rechtmatige opvolger van Caesar was in plaats van Octavianus.

Voordat het tweede triumviraat verliep, waren Octavianus en Antonius machtiger dan de consuls. De precieze datum van het einde van het triumviraat is onduidelijk – ofwel 31 december 33 v. Chr. ofwel (minder waarschijnlijk) 31 december 32 v. Chr. Octavianus legde zijn bevoegdheden als triumvir na afloop niet formeel neer, maar hij maakte er ook geen gebruik van. Op 1 januari 33 v. Chr. werd hij consul, maar slechts enkele uren later droeg hij de bevoegdheden over aan Lucius Autronius Petus. In de zomer liet Antonius de voorbereidingen voor een nieuwe oorlog met Parthië varen en begon hij zijn troepen dichter bij Griekenland te hergroeperen, wat algemeen beschouwd wordt als een bewijs van een sterke verslechtering van de betrekkingen tussen de triumvirs. Op 1 januari van het volgende jaar traden Antonius” aanhangers aan en maakten van hun positie gebruik om een nieuwe fase van propagandacampagne tegen Octavianus in te luiden. Gaius reageerde door op een senaatsvergadering te verschijnen vergezeld van gewapende aanhangers. Na dit machtsvertoon liep een aantal senatoren over naar Antonius” zijde. Beide consuls liepen ook naar hem over. Hoewel dit Marcus een geschikte gelegenheid bood om te reageren op de schending van de rechten van de senaat, deed hij niets. Bovendien was er geen eenheid onder de aanhangers van Antonius: sommigen van hen waren voor een breuk met Cleopatra en een verzoening met Octavianus, maar de aanhangers van de Egyptische koningin bleken invloedrijker. Dit bracht vele vooraanstaande Romeinen ertoe in tegengestelde richting naar Gaius te vluchten.

Onder de overlopers naar Octavianus waren Lucius Munacius Plancus en Marcus Ticius. Als naaste medewerkers van Antonius waren zij getuige geweest van de ondertekening van zijn testament en vertelden zij Gaius de inhoud ervan. Octavianus nam het testament van de priesteressen die het bewaarden, opende het en las enkele punten voor ten overstaan van de Senaat (een dergelijke minachting voor het geheim van het testament werd als godslastering beschouwd). De bekende bepalingen van het testament zijn zeker authentiek; maar we kunnen de mogelijkheid niet uitsluiten dat Octavianus sommige zinnen zonder context voorlas, of dat het document dat hij voorlas vervalst was. Onder invloed van Octavianus ontnam de Senaat Antonius al zijn bevoegdheden, inclusief het consulaat dat hij het jaar daarop zou bekleden, maar hij verklaarde alleen Cleopatra de oorlog.

Om een leger in stand te houden dat opgewassen was tegen het grote leger van Antonius, had Octavianus zijn toevlucht genomen tot buitengewone maatregelen om de schatkist aan te vullen: vrije burgers moesten 14% van hun jaarinkomen in een forfaitair bedrag bijdragen, rijke vrijgelatenen 18% van hun totale vermogen. Er werden ook gedwongen leningen verstrekt onder het mom van giften. De strenge maatregelen leidden tot opstanden in Italië, die door het leger werden onderdrukt. Octavianus dwong de bevolking van de westelijke provincies ook een eed van trouw aan hemzelf af te leggen, kennelijk vergelijkbaar met de eed van soldaten aan hun commandant (hij beweerde later dat de eed vrijwillig was afgelegd).

Antonius” troepen arriveerden pas in de nazomer van 32 v. Chr. bij de Ionische Zee, toen het al riskant was om een enorm leger te laten oversteken. Marcus was iets groter dan Gaius, zowel in aantal grondtroepen (100.000 infanteristen tegen 80.000) als in aantal schepen, maar zijn schepen misten roeiers. Antonius was op de hoogte van de opstanden in Italië en verwachtte dat een langdurige oorlog Octavianus meer pijn zou doen dan hem. Hij verdeelde zijn vloot en leger over verschillende punten langs de kusten van de Adriatische en Ionische Zee, maar het merendeel van de schepen was geconcentreerd in de Golf van Ambracië. Begin 31 v. Chr. vielen Agrippa en Octavianus plotseling Antonius” perifere marinebases in Griekenland aan en, in het voordeel op zee, landden zij troepen in Griekenland. De tegenstanders trokken hun voornaamste troepen naar de Golf van Ambracië, waar Agrippa het grootste deel van de vijandelijke vloot tegenhield. Na een lange positionele strijd, waarbij Octavianus de pogingen van Antonius om een landslag op te leggen ontweek, begon Marcus een zeeslag bij Kaap Zuur (2 september 31 v. Chr.). Agrippa overmeesterde de vijandelijke vloot, maar Cleopatra en Antonius slaagden erin de blokkade te doorbreken en naar Egypte te varen. Nadat hun bevelhebber was gevlucht, begonnen Antonius” soldaten massaal over te lopen naar Octavianus” zijde, hoewel zij meestal onderhandelden over gunstige voorwaarden voor verraad voor zichzelf.

Octavianus zelf leidde zijn troepen naar Egypte. Toen hij Alexandrië naderde, liepen Antonius” legioenen weer over en pleegde Antonius zelfmoord. Een week later pleegde Cleopatra zelfmoord. Octavianus stond toe dat ze beiden op hun verzoek in dezelfde tombe werden begraven. Maar de reden voor deze stap kan Octavianus” wens zijn geweest om Antonius” begrafenis in Rome te voorkomen. Nadat Antonius en Cleopatra zelfmoord hadden gepleegd, beval Octavianus de executie van Cleopatra”s zoon Caesarion, en spoedig werd ook Antonius” oudste zoon Antilles gedood. De andere kinderen van Marcus Antonius waren nog niet volwassen, en dus verleende Octavianus hun gratie. Bij zijn terugkeer uit Egypte, voerde Octavianus een drievoudige triomf op. Op 13 augustus 29 v. Chr. vierde hij zijn overwinning in Illyrië, op 14 augustus in Actium, en op 15 augustus in Egypte, de schitterendste van de drie.

Vestiging van het vorstendom

In de geschiedschrijving wordt de regeringsvorm die door Augustus werd ingesteld en die tot de instelling van de absolute monarchie (dominatum) in zijn basiskenmerken behouden bleef, aangeduid als principaat (zie “Octavianus en de Senaat”). Tijdgenoten gebruikten de term “vorstendom” niet in zijn politieke betekenis, hoewel hij reeds in gebruik kwam ten tijde van de geschiedschrijver Tacitus (eind I – begin II eeuw n. Chr.). Het prinsdom werd gevormd op basis van het republikeinse systeem, waarbij de continuïteit met de politieke instellingen van de Romeinse republiek grotendeels bewaard bleef. Octavianus streefde er niet naar alle republikeinse ambten en denkbare eerbewijzen en titels te vergaren. In plaats daarvan concentreerde hij de hoogste macht in de provincies (imperium) en de grootste macht in de hoofdstad (tribunicia potestas) voor onbepaalde tijd in zijn handen. Deze combinatie van machten was een primeur – Sulla en Caesar regeerden met dictatoriale macht – en om zijn positie te handhaven versterkte de keizer consequent zijn gezag bij het volk van het rijk (auctoritas). Het enorme leger stond ook onder volledige controle van de keizer.

De grondslagen van het vorstendom werden gelegd door de hervormingen van 27-23 v. Chr. Op 13 januari 27 v. Chr. hield Octavianus een rede voor de senaat waarin hij zich bereid verklaarde alle noodbevoegdheden op te geven ten gunste van de senaat en het volk. De tekst van de toespraak is bewaard gebleven door Dion Cassius, hoewel de inauthenticiteit ervan wordt toegegeven. De zorgvuldig georkestreerde toespraak (Dion Cassius vermeldt dat een groep aanhangers van Octavianus hem met applaus ondersteunden) kwam als een verrassing voor de senatoren, en zij verwierpen Octavianus. Bovendien verleende de Senaat hem het recht om de Spaanse en Gallische provincies en Syrië te besturen voor een verlengbare termijn van 10 jaar (normaal kreeg een onderkoning één provincie voor één jaar). Egypte werd erkend als Octavianus” “persoonlijk domein”. Op 16 januari verleende de senaat hem tijdens een nieuwe zitting een aantal onderscheidingen, met name de naam “Augustus”, zodat de volledige officiële naam van de heerser “Keizer Caesar Augustus, zoon van God” (Imperator Caesar Augustus divi filius) werd en de korte naam Caesar Augustus. Het opnemen van het nieuwe element in de volledige naam was geen uitvinding van Octavianus: Sulla nam de naam Felix (Gelukkig) aan, Pompeius nam Magnus (Groot) aan. Tegelijkertijd had het woord “Augustus” een sterk religieuze connotatie en verwees het naar de bekende regels van de dichter Ennius over de stichting van Rome na een “heilige waarzeggerij” (augusto augurio). Octavianus was oorspronkelijk gevraagd de naam “Romulus” toe te voegen in plaats van “Augustus”, naar de mythische stichter van Rome die de “augusto” waarzeggerij had verricht, maar hij weigerde. De redenen van de heerser om de naam “Romulus” te weigeren waren zowel associaties met de moord op zijn broer Remus als met de koninklijke macht die hij had gevestigd. De pro-consulaire macht was alleen in de provincies werkzaam, terwijl Octavianus in Rome de macht van consul bleef uitoefenen en dit ambt jaarlijks uitoefende.

In 24-23 v. Chr. consolideerde Octavianus zijn positie met nieuwe politieke hervormingen. In 24 v. Chr. stelden de senatoren, volgens Dion Cassius, de heerser vrij van gehoorzaamheid aan de wetten, wat geïnterpreteerd wordt als immuniteit voor vervolging. Het jaar daarop brak een politieke crisis uit, voornamelijk veroorzaakt door de ziekte van de keizer. Agrippa, die Octavianus hoopte op te volgen, was ongelukkig met de opkomst van Marcellus, de neef en schoonzoon van de heerser. Sommige historici schrijven het proces van Marcus Primus en de samenzwering van Cepio en Murena toe aan 23 v. Chr. waardoor de positie van de heerser werd bemoeilijkt. Augustus slaagde erin Agrippa met Marcellus te verzoenen, maar de laatste stierf spoedig. Op 1 juli legde Octavianus plotseling zijn consulaat neer en weigerde in de toekomst gekozen te worden. De redenen voor deze stap zijn niet duidelijk. In plaats van het consulaat kreeg Augustus van de Senaat een “groter imperium” (imperium maius), waardoor hij zich niet alleen met het bestuur van zijn eigen, maar ook met dat van de senaatsprovincies kon bemoeien. De Senaat gaf Octavianus ook de macht van tribunen van het volk (tribunicia potestas), maar niet het ambt zelf, dat alleen beschikbaar was voor plebejers. De macht van de tribuun gaf hem het recht van wetgevend initiatief, dat hij had verloren door het verlies van zijn consulaire bevoegdheden, alsmede het recht van veto (intercessie) over alle wetten die werden aangenomen. Heilige onschendbaarheid, inherent aan de tribunen, ontving Octavianus reeds in 36 v. Chr. Na 23 v. Chr. concentreerde Octavianus zich in zijn handen en de hoogste macht in de provincies van het Romeinse Rijk, en ruime wettelijke bevoegdheden in Rome. De combinatie van de twee machten bleek zeer stabiel te zijn en de daaropvolgende keizers vertrouwden er in hoofdzaak op.

Toen in 22 v. Chr. in Rome hongersnood uitbrak, ging het gerucht dat een slechte oogst en een grote overstroming op Italië waren neergedaald omdat Octavianus niet langer consul was. Volgens Dion Cassius begon het volk Octavianus te vragen om de positie van dictator te aanvaarden die was afgeschaft na de moord op Caesar. Dezelfde geschiedschrijver vermeldt dat Augustus al spoedig de positie van derde consul voor het leven werd aangeboden en dit recht zelfs kreeg. Daarna werd naar verluidt een derde, voor Octavianus, opgericht tussen de twee curiale zetels in de Senaat. Moderne geleerden geven echter toe dat de oude schrijver zich kan hebben vergist. Ten slotte verloren de Romeinen, die door het hof waren veroordeeld, tijdens het bewind van Octavianus het recht om een herziening van de straf door de volksvergadering te vragen (provocatio ad populum), maar in plaats daarvan konden zij de keizer om gratie vragen (apellatio ad Caesarem).

Het probleem van de overerving

De keerzijde van de handhaving van republikeinse politieke instellingen en Octavianus” weigering om individuele macht wettelijk te verankeren, was de onmogelijkheid om een opvolger te benoemen. Bovendien waren niet alle mensen die de instelling van het prinsdom hadden aanvaard, bereid om de macht te erven. Eric Grün geeft toe dat Octavianus rond 24 v. Chr. overwoog de politiek te verlaten, en om zijn rustige oude dag veilig te stellen verleende hij zichzelf onschendbaarheid van vervolging. Zijn tijdgenoten wisten echter nog niet wie hij tot zijn opvolger wilde maken. De meest voor de hand liggende kandidaat was de neef en schoonzoon van de keizer, Marcellus, hoewel Octavianus zijn plannen voor hem ontkende. Tijdens de crisis van het volgende jaar gaf de zieke Octavianus zijn ring aan Agrippa, hetgeen door de senatoren werd opgevat als een voornemen om de macht aan hem over te dragen. Toch bleef de keizer ook na zijn herstel belangrijke taken aan Marcellus toevertrouwen. Spoedig stierf Marcellus onverwacht.

Octavianus verleende Agrippa, zijn naaste medestander, spoedig tribunale bevoegdheden en mogelijk een “groot imperium” (imperium maius) voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. Op aandringen van de keizer trouwde de weduwe Julia met Agrippa. Het vorstendom werd echter geen dubbele macht. Blijkbaar moesten Agrippa”s bevoegdheden de stabiliteit van de staat verzekeren in geval van de dood van Augustus, die vaak ziek was. Omdat Octavianus zelf nog geen zonen had, adopteerde hij de aanstaande kinderen van Agrippa en Julia, Gaius en Lucius, via een halfslachtige fictieve aankoopprocedure. Aangenomen wordt dat hij hen vanaf hun kinderjaren op de macht heeft voorbereid door de beroemde opvoeder Marcus Verrius Flaccus in dienst te nemen en soms aan hun opvoeding deel te nemen. Tiberius en Drusus, de stiefkinderen van de keizer, werden dus niet langer gezien als de voornaamste erfgenamen. Sommige historici hebben gesuggereerd dat Agrippa regent zou worden voor Octavianus” nieuwe kinderen, maar dit impliceerde een erfelijke monarchie.

In 12 v. Chr. stierf Agrippa en Octavianus moest de plannen voor de machtsoverdracht heroverwegen. Gaius en Lucius waren te jong en de keizer versnelde de promotie van de nu volwassen Tiberius (Drusus stierf in 9 v. Chr.). De stiefzoon van de keizer was een succesvol veldheer en zijn bekwaamheden werden niet in twijfel getrokken, hoewel oude schrijvers melding maken van zijn moeilijke karakter. Octavianus verzekerde hem van het recht om vijf jaar eerder dan volgens zijn leeftijd een ambt te bekleden, huwde hem uit aan de pas weduwe Julia (nadat hij eerder Tiberius had bevolen van Vipsania te scheiden) en begon hem het commando in belangrijke oorlogen toe te vertrouwen. Tiberius kreeg echter niet onmiddellijk de macht van tribuun en hij kreeg geen “groot rijk” (imperium maius).

In 6 v. Chr. deed Tiberius plotseling afstand van al zijn functies en kondigde aan zich uit de politiek terug te trekken. Zijn moeder en adoptievader probeerden tevergeefs hem op andere gedachten te brengen, maar hij ging in hongerstaking. Op de vierde dag stond Octavianus toe dat Tiberius Rome verliet, en hij voer naar Rhodos. De redenen voor Tiberius” plotselinge besluit waren in de oudheid onduidelijk, en tot nu toe is er geen enkele bevredigende verklaring voor gegeven. Nadat zijn stiefzoon de politiek had verlaten, vestigde Octavianus al zijn hoop op Gaius en Lucius: hij stelde hen persoonlijk voor aan de Romeinen, en zij kregen al spoedig de bijnaam “principes iuventutis” (prinsen van de jeugd). De keizer stond hen toe zitting te nemen in de senaat en hoopte hen tot consuls te kunnen benoemen, lang voor zij meerderjarig waren. Hij delegeerde verantwoordelijke opdrachten aan rijpere verwanten – met name Lucius Domitius Agenobarbus. In 2 n. Chr. stierf Lucius Caesar onverwacht in Massilia (het huidige Marseille) en op 21 februari 4 n. Chr. stierf Gaius aan een zware verwonding.

Kort voor Gaius stierf, keerde Tiberius terug naar Rome. Octavianus gaf hem spoedig voor tien jaar het tribunaat terug en belastte hem eerst met de leiding van de operaties in Duitsland en vervolgens met de onderdrukking van de opstand in Pannonië en Illyrica. Op 26 juni 4 na Chr. adopteerde de keizer eindelijk Tiberius, evenals Agrippa”s derde zoon, Agrippa Postum (Suetonius vermeldt dat hij deze stap met een bezwaard hart nam). Reeds in 7 na Christus kreeg Agrippa Postumus echter ruzie met de keizer, waarop Octavianus hem uit Rome verbande en hem vervolgens uit zijn testament schrapte. In 13 n. Chr. werd de tribunale macht van Tiberius met tien jaar verlengd, en omstreeks dezelfde tijd ontving hij het imperium maius. Dankzij deze voorbereidingen maakte de dood van Augustus op 19 augustus 14 n. Chr. een vreedzame machtsoverdracht aan Tiberius mogelijk. Niettemin was er een kortstondige onrust in de legioenen aan de Donau en de Rijn, veroorzaakt door de wens van de troepen om Germanicus de Jongere tot keizer uit te roepen, en een andere mogelijke opvolger van Augustus, Agrippa Postumius, werd onder onduidelijke omstandigheden vermoord.

Octavianus en de Senaat

Onder Octavianus was de Senaat niet langer een wetgevend orgaan, maar kreeg hij wetgevende bevoegdheden. Het recht om wetten uit te vaardigen bleef echter voorbehouden aan de magistraten. De Senaat kreeg ook rechterlijke bevoegdheden. Maar de echte macht was geconcentreerd in de handen van Octavianus. Omdat de Senaat nog steeds de macht had om onafhankelijk op te treden, voerde de keizer een voorzichtig beleid ten aanzien van de Senaat. Volgens Michael Grant “regeerde de heerser het hele systeem in zijn eentje, zonder op te houden lippendienst te bewijzen aan de verdiensten van de Senaat”. Een nieuw overlegorgaan, het consilium principis, dat bestond uit de consuls, vertegenwoordigers van andere magistraten en 15 senatoren, door het lot gekozen voor zes maanden, werd zeer invloedrijk. Deze raad stelde ontwerpresoluties op, die de consuls aan de senaat voorlegden, en vermeldde daarbij Octavianus” goedkeuring van het initiatief. In 13 n. Chr. werd de raad hervormd: Tiberius, Drusus en Germanicus werden raadsleden voor het leven, en zijn besluiten konden kracht van wet hebben.

De keizer voerde verschillende hervormingen door die verschillende aspecten van de Senaat regelden. Octavianus besteedde veel aandacht aan het verkleinen van de Senaat. In het midden van de jaren 40 v. Chr. bracht Gaius Julius Caesar het aantal senatoren op 900 en verhoogde hij het aantal lagere magistraten, waardoor zij tot de senaat konden toetreden. Dit had tot gevolg dat aan het begin van Octavianus” regering, ondanks burgeroorlogen en verjaring, meer dan duizend mensen in de Senaat zetelden (volgens A.B. Egorov zaten er ongeveer 800 mensen). In 29 v. Chr. verkreeg Octavianus samen met Agrippa de bevoegdheid van censor en herzag de lijst van senatoren, waarbij ongeveer 190 personen werden geschrapt. Hij verminderde spoedig het aantal quaestoren van 40 tot 20, waardoor de jaarlijkse aanvulling van de senaat werd beperkt. Tenslotte voerde hij in 18 v. Chr. een tweede herziening van het lichaam uit. Aanvankelijk was de keizer van plan het aantal senatoren bijna te verdrievoudigen, van 800 tot 300 (dat was het aantal senatoren vóór de hervormingen van Sulla), maar hun sterke verzet dwong Octavianus ertoe het aantal tot 600 te beperken. Onder de ontslagenen waren veel tegenstanders van de keizer. Octavianus zette zichzelf als eerste op de lijst van senatoren en werd zo prins van de senaat. De eigendomstelling voor senatoren werd verhoogd tot 1 miljoen sestertiën. In 11 v. Chr. schafte Octavianus het quorum van 400 senatoren af, en in 9 v. Chr. nam hij een wet aan die het quorum en de procedure voor het bijeenroepen van senaatsvergaderingen herzag. Er werd een afzonderlijk quorum vastgesteld voor verschillende soorten vergaderingen, en er werden hoge boetes opgelegd voor onopzettelijke afwezigheid. Er zijn verschillende interpretaties van het getuigenis dat de bijeenkomsten tweemaal per maand werden gehouden, op de kalends (1e dag van elke maand) en ides (13e of 15e dag). Sommige onderzoekers (b.v. N.A. Mashkin) menen dat de vergaderingen alleen op die dagen werden gehouden, maar volgens Richard Talbert, die de kwestie in detail heeft onderzocht, kon de Senaat ook op andere dagen vergaderen, afgezien van ids en calends, maar de aanwezigheid op de twee vergaderingen was verplicht. Alle pogingen van de keizer om de aanwezigheid van de senaat te verbeteren mislukten echter, en voortaan keek de keizer de andere kant op. Tijdens het bewind van de eerste keizer verbood Octavianus de senatoren Italië en Sicilië te verlaten zonder speciale toestemming, en de notulen van de senaat werden niet meer gepubliceerd. Slechts zelden deed de keizer concessies aan de senatoren, en meestal ging het om kleine maatregelen – zo was bijvoorbeeld de hele eerste rij stoelen in het theater voor hen gereserveerd. Door de afschaffing van de censoren werd het lidmaatschap van de senaat vrijwel levenslang, hoewel ongewenste personen door de keizer konden worden uitgewezen. Bovendien versterkten de uitkeringen voor de kinderen van senatoren het erfelijk karakter van de klasse.

Als gevolg van Octavianus” hervormingen was de invloed van de Senaat op de buitenlandse politiek, het provinciaal bestuur en de financiën verminderd. Na het ontstaan van de keizerlijke schatkist (fisca) was Octavianus ook vrij om over het geld uit de staatskas (eraria) te beschikken. De senatoren konden geen invloed meer uitoefenen op de troepen: aan het begin van de eerste eeuw na Christus was er slechts één legioen regulier leger in 13 senaatsprovincies, en de keizer kon zich mengen in het proces van de benoeming van gouverneurs en commandanten van de troepen in senaatsprovincies.

De houding van de senaat tegenover de heerser veranderde in de loop van zijn bewind. Na Antonius te hebben verslagen, zwoer de Senaat Octavianus te steunen, al zijn bevelen goed te keuren en geen wetten tegen zijn wil te maken. Toen echter de hoop van de senatoren op een spoedig herstel van de Republiek niet in vervulling ging, en Octavianus dit lichaam zuiverde en alle macht in zijn handen begon te concentreren, veranderde de stemming. De rol en de invloed van de senaatsoppositie zijn op verschillende manieren beoordeeld. In het bijzonder zegt N.A. Mashkin dat latente en duidelijke oppositie tegen de keizer vooral versterkte tegen het einde van zijn bewind, toen Octavianus het op zich nam het privé-leven van de senatoren te reguleren (zie “Politiek van het herstel van de zeden”). A. B. Egorov daarentegen concludeert dat de meerderheid van de senatoren geleidelijk aan in het reine kwam met de monarchie; Werner Ek wijst op de schaarste van oppositie en de voorkeur van senatoren om zich terug te trekken uit de politiek in geval van onenigheid met de princeps, terwijl Patricia Southern de grote omvang van de senaatsoppositie tijdens de regering van Augustus overschat acht. De debatten in de senaat gingen echter vaak gepaard met verbale woordenwisselingen, en oude schrijvers hebben vele voorbeelden bewaard van senatoren die de keizer openlijk trotseerden. Soms kon Octavianus de verhitte debatten niet verdragen en verliet hij de zitting. Er waren ook andere uitingen van onenigheid. Anonieme pamfletten, vaak beledigend voor de inhoud van de keizer, vanaf 12 na Christus begonnen te worden verbrand, en de auteurs – gestraft. Het onvermogen om legale methoden voor de strijd om de macht te gebruiken, versterkte de intriges achter de schermen, er ontstond nepotisme, en de radicaalste tegenstanders van de keizer begonnen samenzweringen te beramen, vaak met medewerking van senatoren. Zij werden echter allemaal ontmaskerd en de deelnemers werden streng gestraft, tot en met de doodstraf. Hoewel de oppositie werd geleid door leden van voorheen invloedrijke families, werd zij ook gesteund door een aantal beginnende senatoren die de gewoonten van de adel trachtten te evenaren.

Octavianus en de verkiezing van magistraten

Reeds vroeg in zijn bewind had Octavianus zijn medestanders voor de meeste posten voorgedragen, en ongewenste kandidaten uit hun ambt ontzet. Vanaf A.D. 5 (lex Valeria Cornelia). (lex Valeria Cornelia) werd de stemprocedure uiteindelijk teruggebracht tot de goedkeuring door het volk van kandidaten die door de keizer waren voorgedragen en vooraf waren goedgekeurd door de rijkste centurions. In 7 na Chr. benoemde Octavianus algehele magistraten. De nieuwe procedure voor de benoeming van Romeinse magistraten werd niet langer omschreven als een verkiezing, maar als een benoeming. Arnold Jones meent echter dat, op enkele uitzonderingen na, de invloed van Octavianus op de uitslag van de stemming overdreven is, en dat de concurrentie om de verkiezing van praetors en consuls gehandhaafd bleef, en om deze plaatsen een ware strijd ontbrandde. Volgens de Britse historicus wezen de nieuwe wetten tegen het kopen van stemmen op de voortzetting van een dergelijke praktijk, die in de laat-Republikeinse tijd zeer gebruikelijk was. Suetonius vermeldt dat Octavianus zelf op de verkiezingsdag ook duizend sestertiën uitdeelde aan de Romeinen die kwamen stemmen uit de Fabische en Scaptische stammen (tot de eerste behoorde hij door adoptie, tot de laatste door geboorte) opdat zij geen steekpenningen van kandidaten zouden aannemen. De eigenaardigheden in de sociale samenstelling van de consuls in 18 v.C.-4 n.C. worden ofwel geïnterpreteerd als het resultaat van Augustus” weloverwogen beleid om de adel bij de regering te betrekken, ofwel als een terugkeer naar het traditionele republikeinse model van verkiezing, waarbij de adel om verschillende redenen voordelen had boven de nieuwelingen (homines novi). De opvatting van betrekkelijk vrije verkiezingen is echter niet serieus verspreid: Andrew Lintott bijvoorbeeld beschouwt de verkiezingen onder Octavianus als een zuiver ceremoniële procedure.

Door de verkiezing van magistraten en plebiscieten (stemmen over wetsontwerpen) te handhaven, had Octavianus een aantal manieren om het gewenste resultaat van de kiezers te verkrijgen. Het gezag van Augustus was zeer groot door het einde van de burgeroorlogen, de totstandkoming van een duurzame vrede en de verdediging van de Romeinse belangen, waardoor hij de politieke en ideologische invloed kon aanwenden om de uitslag van de stemmingen te beïnvloeden. Ten eerste had de keizer zijn les geleerd uit de opstand van Sextus Pompeius en was hij voorzichtig met het bewaken van de bevoorrading van de hoofdstad, waarvan de schending had kunnen uitmonden in massale ontevredenheid. In 23 v. Chr. nam hij, na moeilijkheden met de voedselvoorziening, persoonlijk de zorg op zich om Rome van brood te voorzien (cura annonae). Ten tweede regelde de heerser overvloedige geldbedelingen, organiseerde gladiatorengevechten en andere massaspektakels. Tenslotte gaf de keizer ook blijk van militaire kracht. In Rome en directe omgeving had Octavianus persoonlijke lijfwachten en een elite praetoriaanse garde. Bij ongeregeldheden in de hoofdstad kon de keizer snel hulp inroepen vanuit Miseno en Ravenna, waar de twee belangrijkste bases van de vloot waren, of om ongeveer 200 duizend trouwe veteranen te bewapenen. Het resultaat was dat de volksvergadering nooit in strijd met de prins handelde.

De buitenlandse politiek van Rome

De buitenlandse politiek van Augustus, gericht op de versterking van de macht van Rome, werd gekenmerkt door zowel successen als mislukkingen. Het karakter van het buitenlands beleid van de vorst is in de moderne geschiedschrijving verschillend beoordeeld, variërend van vredelievendheid tot opeenvolgend expansionisme.

De keizer wordt meestal niet beschouwd als een getalenteerde generaal. Na de overwinning op Antonius voerde Octavianus slechts eenmaal persoonlijk oorlog – in Cantabrië in 26-24 v.C., maar ook die is niet afgemaakt wegens ziekte. Deze veldtocht eindigde pas in het begin van de jaren 10 v. Chr. met de onderwerping van de laatste onafhankelijke stammen in het noordelijk deel van het Iberisch schiereiland. Vanaf dat moment vertrouwde hij verantwoordelijke taken toe aan zijn familieleden.

Na Spanje te hebben verslagen en de economie na de burgeroorlogen te hebben versterkt, werd de uitbreiding van het Romeinse Rijk naar het noorden een prioriteit voor verovering. In 25 en 17-14 v. Chr. veroverden Octavianus” ondergeschikten, onder wie Tiberius en Drusus, de Alpen, waarvan de bergpassen een rechtstreekse route vormden van Italië naar Gallië en Duitsland. De relevantie van deze richting werd gegeven door de veelvuldige invallen van Germanen over de Rijn in de Romeinse bezittingen. Na een grote inval in 17-16 v. Chr. kwam Octavianus persoonlijk in Gallië aan en begon met de voorbereidingen voor een invasie op de rechteroever van de Rijn. In 12 v. Chr. leidde zijn stiefzoon Drusus het offensief, dat tegen 9 v. Chr. de grenzen van het Romeinse Rijk had uitgebreid tot aan de Elbe. Na de dood van Druse, die het agnomen “Germanicus” kreeg, werd het offensief geleid door Tiberius. De Romeinse aanwezigheid tussen de Rijn en de Elbe was echter eerder nominaal. Rond de eeuwwisseling stak Lucius Domitius Agenobarb de Elbe over, in 1 n.Chr. ondernam Marcus Vinicius een grote operatie tegen de Germanen, maar de details daarvan zijn onbekend, en in 4-5 n.Chr. versloeg Tiberius verschillende Germaanse stammen. Tegelijkertijd vond de verovering van de Balkan plaats. In 13-9 v. Chr. veroverden de Romeinen de gebieden op de rechteroever van de Donau (de toekomstige provincie Pannonië) en voegden ze bij Illyric, waarmee Octavianus” Illyrische oorlog werd voltooid. De verantwoordelijke taak werd aan Agrippa gegeven, en na diens dood aan Tiberius. Vijandelijkheden werden uitgevochten in de provincies Afrika en Nieuw Afrika, waarvan de controle belangrijk was voor de graanvoorziening van Rome (de generaals vierden verschillende triomfen voor overwinningen op de omringende stammen), maar de details van bijna alle veldtochten zijn onbekend.

In het begin van AD stuitte Augustus” veroveringspolitiek in de noordelijke provincies op ernstige hindernissen. In 6 n. Chr. brak de grote Illyrische opstand uit, die door Tiberius in 9 n. Chr. ternauwernood werd onderdrukt. Duitsland bleef rustig tijdens de Illyrische opstand, maar in 9 n. Chr. lokten de Duitsers het Romeinse leger van Publius Quintilius Varus in de val in het Teutoburgerwoud en versloegen drie legioenen. De nederlaag in het Teutoburgerwoud schokte Octavianus: volgens Suetonius knipte de keizer zijn haar niet, scheerde hij zich enkele maanden niet en herhaalde hij vaak “Quintilius Vare, breng de legioenen terug!” (Quintili Vare, legiones redde!).

Het Romeinse beleid in het Oosten was veel voorzichtiger en berustte op diplomatie en handel. De enige uitzonderingen waren de veldtochten van Aelius Gallus tegen het Sabaeïsch koninkrijk en Gaius Petronius tegen Ethiopië. Het eerste eindigde in een mislukking wegens onvoldoende voorbereiding op woestijnomstandigheden. De oorlog met Ethiopië was succesvol (de Romeinen veroverden de vijandelijke hoofdstad), maar Octavianus deed ernstige concessies aan de Ethiopische ambassadeurs om de vrede in Egypte te bewaren. In het algemeen verliep de uitbreiding van de Romeinse invloed in het Oosten vreedzaam. In 25 v. Chr. stierf Aminta, heerseres van het met Rome geallieerde Galatië, en werd het land een Romeinse provincie. In 6 v. Chr. zette Octavianus de heerser van het geallieerde Judea, Herodes Archelaus, af. Judea werd als autonome provincie ingelijfd bij de provincie Syrië en werd bestuurd door een prefect van ruiters, zoals Egypte. De stammen van Zuid-Thracië behielden hun onafhankelijkheid, maar het gehele noordelijke deel van Thracië werd als de provincie Moesia bij het Romeinse Rijk ingelijfd. Rond 14 v. Chr. werd een pro-Romeinse heerser, Polemon I, aangesteld als de nieuwe heerser van het Bosporese koninkrijk. Vanaf die tijd leverde het Bosporese koninkrijk hulptroepen aan het Romeinse leger en kwam het muntsysteem onder Romeinse controle. Na de dood van Polemon gaf Octavianus zijn weduwe ten huwelijk aan Archelaus van Cappadocië, aan wie ook Pontus werd afgestaan. Archelaus kreeg ook de macht over het harde Cilicië en het kleine Armenië. De versterking van Archelaus stelde de Romeinen in staat Klein-Azië te beveiligen tegen een mogelijke dreiging vanuit Parthië. In veel van de kleinere staten van Klein-Azië liet Octavianus de macht over aan de vorige heersers, zelfs als die voordien Antonius hadden gesteund.

Het belangrijkste punt in Octavianus” oostelijke politiek waren de betrekkingen met Parthië, de grootste staat in het Midden-Oosten, militair en economisch vrijwel gelijk aan Rome. De strijd om de troon in Parthië gaf de Romeinen een kans om de zwakte van hun sterkste rivaal uit te buiten, maar Octavianus verkoos neutraal te blijven. Dit schijnt het gevolg te zijn geweest van de noodzaak van een zorgvuldige voorbereiding op de oorlog (Crassus en Antonius waren in Parthië verslagen), die niet onmiddellijk na de lange burgeroorlogen mogelijk was. Aan het eind van de jaren 20 bracht Octavianus een groot leger onder leiding van Tiberius naar Syrië. Het doel van de operatie was waarschijnlijk alleen om kracht te tonen, en bij de eerste gelegenheid gaven de Romeinen de oorlog op in ruil voor de teruggave van de vaandels van Crassus” leger en gevangenen. Octavianus gaf echter op grote schaal bekendheid aan zijn diplomatieke succes door middel van de poëzie van hofauteurs, inscripties en tekeningen op munten en monumentale bouwwerken; zelfs het harnas van Augustus uit Prima Porta, de beroemdste sculpturale voorstelling van de keizer, verbeeldt een scène van de Parthische overdracht van het trofeeënvaandel. In 20 v. Chr. arriveerden ambassadeurs uit India bij de keizer, waarschijnlijk in de hoop een alliantie tegen Parthië te organiseren. Octavianus sloot zelfs een verdrag met de ambassadeurs, wat het begin betekende van Indo-Romeinse betrekkingen. In 10 v. Chr. zond Fraat IV zijn zonen uit zijn eerste huwelijk naar Rome. Hoewel gijzelaars van verwanten gewoonlijk door vazallen van Rome werden gezonden, loste Fraat met deze zet huiselijke problemen op en behoedde hij zijn zoon voor mogelijke vetes na zijn dood, Musa, die met een Romeinse vrouw zou trouwen. Omstreeks 7 v. Chr. stierf Tigranes III, die door het leger van Tiberius was getroond, in Armenië, en werd de troon niet ingenomen door de Romeinse beschermeling Artavazdes, maar door Tigranes IV, die anti-Romeins georiënteerd was. Octavianus gaf Tiberius opdracht de situatie te regelen, maar de erfgenaam weigerde de benoeming en trok zich onverwachts terug op Rhodos (zie “Het probleem van de opvolging”). In 2 v. Chr. werd bekend dat Fraat IV was overleden. De nieuwe heerser Thraat V steunde Tigranes IV, waardoor Octavianus gedwongen was Gaius Caesar met een groot leger naar het Oosten te sturen. Niettemin werd een gewapende strijd vermeden door een persoonlijke ontmoeting tussen de Romeinse erfgenaam en de jonge Parthische koning op een eiland in de Eufraat. Als gevolg hiervan werd een vriendschapsverdrag gesloten tussen het Romeinse Rijk en Parthië, dat zeer sterk bleek te zijn. De partijen kwamen overeen de Eufraat te beschouwen als de grens van hun invloedssferen, hoewel Parthië Armenië erkende als Rome”s invloedssfeer. Tenslotte werden tijdens Octavianus” regering rechtstreekse contacten gelegd met China: ambassadeurs van de Han-dynastie kwamen voor het eerst in Rome aan.

Militaire hervormingen

Octavianus” veroveringspolitiek was gebaseerd op een hervormd leger. Onder zijn bewind maakte de burgermilitie eindelijk plaats voor een regulier beroepsleger. De meeste legioenen die in 30 voor Christus in de gelederen zaten. (ongeveer 50-70 legioenen), werden ze door de keizer ontbonden met de beschikbaarstelling van land, geld en, voor de provincialen, het Romeinse burgerschap. De overige legioenen waren gestationeerd in de perifere provincies. Volgens verschillende versies vertrok Octavianus in de gelederen vanaf 25. In 14 v. Chr. ontbond Octavianus enkele tienduizenden soldaten en gaf hen land, en in het volgende jaar kondigde hij aan dat hij de landtoelagen aan de veteranen zou vervangen door geldelijke betalingen. De militairen moesten 16 jaar dienen (later verlengd tot 20 jaar). Deze gebeurtenissen worden beschouwd als het einde van Octavianus” militaire hervormingen.

Als gevolg van Augustus” hervormingen werden de legioenen permanente eenheden. Het legioenbevel werd toevertrouwd aan legaten van de vroegere quaestoren (later praetors). De hulptroepen (auxiliaries) werden ook regelmatig, en dienden 25 jaar lang. Legionairs ontvingen voor hun dienst 225 denarii per jaar (centurions en tribunes ontvingen meer), hulpsoldaten – 75 denarii. Elk jaar nam het reguliere leger 20-30 duizend vrijwilligers aan (Octavianus had slechts zelden zijn toevlucht genomen tot gedwongen rekrutering). In het begin van A.D. was de keizer echter niet meer in staat voldoende vrijwilligers te werven, en de invoering van de gedwongen dienstplicht leidde tot massale ontduiking: Suetonius vermeldt dat een Romein de duimen van zijn zonen afsneed, zodat ze niet ingelijfd konden worden. De eerste keizer maakte ook de negen praetoriaanse cohorten (bekend als de “praetoriaanse garde”), die rechtstreeks ondergeschikt waren aan de princepsus en aanzienlijke voordelen genoten, regelmatig aangesteld. Octavianus stelde ook een persoonlijke garde van minstens 500 man samen, eerst geselecteerd uit de Iberiërs van Calagourris (het huidige Calahorra) en daarna uit de Germanen. Vermoedelijk werden in 27 v. Chr. stadscohorten opgericht om Rome te bewaken, die vanaf het begin ondergeschikt waren aan de keizer.

Onder Octavianus werd ook de permanente zeemacht opgericht, met als belangrijkste bases Mizen en Ravenna. De principes van de bemanning van de marine zijn onduidelijk: traditioneel wordt uitgegaan van de primaire rol van slaven en vrijgelatenen, maar vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw wordt een massale aanwerving van vrije inwoners van het rijk – zowel provincialen als inwoners van Italië en de hoofdstad – aangegeven. Onder de scheepskapiteins (trierarchen) waren er echter ook vrijgelatenen.

Provinciaal beleid

Octavianus besteedde veel aandacht aan de organisatie van de provincies, zowel keizerlijk als senatoriaal. Hun regeringssysteem bleef grotendeels ongewijzigd. Daar Octavianus echter alleen gouverneur van een aantal provincies was, benoemde hij in elk van die provincies een legatus pro praetore, die rechtstreeks verantwoordelijk was voor het bestuur van het hem toevertrouwde gebied. De uitzondering was het “persoonlijke domein” van de keizer, Egypte: het werd bestuurd door een prefect die door de keizer werd benoemd uit de klasse van de ruiters. De senaatsprovincies werden zoals voorheen bestuurd door pro-prinsen of pro-consuls. Zij werden bijgestaan door quaestoren, die zich in het tijdperk van de Republiek vooral met financiële zaken bezighielden. Voor de eerste maal in de Romeinse geschiedenis hield Octavianus een volkstelling in de provincies, die fiscale doeleinden had. Ook het provinciale belastingstelsel werd herzien (zie Economisch beleid).

Augustus bracht veel tijd door in de provincies, soms was hij twee of drie jaar achtereen afwezig van Rome. Als gevolg daarvan bezocht hij alle provincies van de staat, behalve Afrika en Sardinië. Deze reizen zouden onder meer ten doel hebben de onderkoningen te behoeden voor buitensporige plunderingen van de hun toevertrouwde gebieden en de bevolking voor opstand, en tevens een poging zijn om zich te distantiëren van de oppositioneel gezinde senaat. Er is ook gesuggereerd dat hij de schijn van een herstel van de republiek wilde wekken wanneer niemand de Senaat en het volk verhindert de staat te besturen. Het is onwaarschijnlijk dat de keizer gemotiveerd was door een verlangen om de wereld te zien, zoals Hadrianus in het begin van de 2e eeuw n.Chr. Roddelaars uit de oudheid hebben een andere mogelijke reden voor de reizen genoemd – het verlangen van de keizer naar privacy met zijn maîtresses. Ten gevolge van Octavianus” veelvuldige reizen moesten ambassadeurs uit verre landen de heerser vaak in de provincies opzoeken: in 20 v. Chr. ontmoette de Ethiopische ambassade hem in Samos, en vijf jaar eerder moesten de Indische ambassadeurs naar het Spaanse Tarracona komen om de keizer te ontmoeten. Onder Octavianus” opvolgers verhuisde de hoofdstad daadwerkelijk met de reizende heerser mee.

Reeds vóór zijn overwinning in de burgeroorlogen was Octavianus begonnen met de massale ontruiming van koloniën buiten Italië, voornamelijk langs de Middellandse-Zeekust van de Spaanse, Gallische en Afrikaanse provincies (zie ”De oorlog met Sextus Pompeius. Uitbreiding van het Driemanschap”). Aan het einde van de Cantabrische oorlogen stichtte Octavianus, uit vrees voor een nieuwe opstand van plaatselijke stammen, twee grote veteranenkolonies op strategisch belangrijke plaatsen, de steden Caesaraugusta (Caesarugusta, het huidige Zaragoza) en Augusta Emerita (Augusta Emerita, het huidige Merida). Tijdens het bewind van Augustus verschenen er ook veel nieuwe steden en militaire kampen aan de Romeins-Germaanse grens: Trier (Augusta Treverorum), Worms (Augusta Vangionum), Mainz (Mogontiacum), Maastricht (Traiectum ad Mosam) en andere. Er verschenen ook nederzettingen in andere regio”s van het rijk, vooral in de buurt van de grenzen en in potentieel onstabiele gebieden. Sommige bestaande nederzettingen (vooral in de minder verstedelijkte westelijke provincies) kregen de status van stad. Ter herdenking van de overwinningen bij Actium en Alexandrië stichtte Octavianus twee Nicopoli (Grieks Νικόπολις – Stad van de Overwinning, Niki) in de buurt van de plaatsen van deze veldslagen. Horatius noemde Octavianus “vader der steden” (pater urbium) vanwege zijn actieve cultivering van de koloniën en zijn beschermheerschap over de bestaande steden. (pater urbium). Niet alleen Octavianus” soldaten kregen land in de nieuwe koloniën, maar ook de veteranen van Antonius” leger (hoewel, zij werden apart van de veroverende veteranen ondergebracht). Omdat onder deze laatsten veel mensen uit de oostelijke provincies waren, ontstonden er multiculturele nederzettingen: in Nemaus (nu Nîmes) bijvoorbeeld kregen onder andere Egyptische veteranen die probeerden hun godsdienst en cultuur te behouden, grond. De meeste kolonisten waren echter afkomstig uit Italië. De veteranen trokken graag naar de provincies, want als volwaardige Romeinse burgers hadden zij een bevoorrechte positie ten opzichte van de plaatselijke bevolking. De oprichting van de kolonies en de toekenning van land aan veteranen in de provincies (vooral in het westen) droegen bij tot hun romanisering en ondersteunden de economie met het ontstaan van vele kleine grondbezitters.

Economisch beleid

Tijdens Octavianus” bewind waren er grote veranderingen in de geldcirculatie. De keizer begon systematisch gouden munten te slaan – aureus in coupures van 25 denarii of 100 sestertiën (voorheen werden in Rome onregelmatig gouden munten geslagen). De invoering van gouden munten in het monetaire stelsel maakte het voor de inwoners van het keizerrijk mogelijk om met gemak transacties van elke omvang te verrichten, van onroerend goed tot levensmiddelen. Sestertiën en dupondiën werden geslagen van orichalcum (messing), een legering die een middenpositie innam tussen brons en zilver. Als dictator werd Caesar geconfronteerd met een financiële crisis, onder meer veroorzaakt door geldgebrek. De veroveringen van Octavianus, vooral de annexatie van Egypte, en het begin van het regelmatig slaan van gouden munten losten het probleem van het kastekort in de economie op. De massale geldinjecties in de economie tijdens zijn bewind leidden echter tot een prijspiek.

Zilveren en gouden munten begonnen buiten Rome te worden geslagen onder leiding van de keizer. De grootste munt werd Lugdunum (het huidige Lyon). Tussen 14 en 12 v. Chr. gaf de Senaat uiteindelijk het slaan van zilveren en gouden munten op en bleven alleen kleine bronzen munten, gemerkt SC (Senatus Consulto), onder haar toezicht in de hoofdstad geslagen worden. Tijdens het bewind van Octavianus werd de controle over de muntslag gecentraliseerd, en de namen van de muntheren verdwenen geleidelijk van de munten. De oostelijke provincies (vooral Egypte) behielden een tijdlang hun eigen muntstelsels en onafhankelijke munthuizen. De keizer maakte er een gewoonte van zijn profiel op de voorzijde van zijn munten te zetten, terwijl hij op de keerzijde vaak scènes uit zijn leven, eerbewijzen en portretten van zijn verwanten plaatste. Onder Octavianus tenslotte werden de munten een belangrijk instrument om de nieuwe macht te promoten door middel van de beschikbare symbolen en leuzen, die in reliëf op de munten werden aangebracht. Het is echter onjuist om de hele monetaire politiek van Augustus als propaganda te beschouwen: ten eerste gebruikten de meeste mensen in het keizerrijk in het dagelijks leven geen gouden en, tot op zekere hoogte, zilveren munten met gevarieerde en gedetailleerde onderwerpen. Ten tweede hadden veel grote uitgiften van munten vrij onbeduidende afbeeldingen, en veel treffende voorbeelden van propaganda voor de nieuwe macht zijn te vinden op munten die in kleine aantallen zijn uitgegeven.

De keizer richtte een aparte schatkist op die de inkomsten van de keizerlijke provincies ontving (fiscus). Het bestond parallel met de staatskas, die door de Senaat werd gecontroleerd (aerarium – erarium). In 23 v. Chr. gaf hij de controle over het erarium aan praetors in plaats van quaestors. Naast de fiscus beheerde Octavianus een groot persoonlijk fonds (patrimonium), dat gevuld was met persoonlijke bezittingen, inkomsten uit veroveringen, landgoederen en erfenissen. De keizer bemoeide zich vaak met de activiteiten van het Erarium. Tijdens zijn regering was er echter geen duidelijk onderscheid tussen de twee: blijkbaar werden de fisk en het urarium pas onder latere keizers definitief gescheiden.

Tijdens het bewind van Octavianus werd de belastingheffing hervormd. Eerst uniformeerde de princeps het belastingstelsel van de keizerlijke provincies, en weldra werd de belasting van de senaatsprovincies in dezelfde zin herzien. De belangrijkste vernieuwing was de regelmatigheid van de belastinginning. Octavianus zag af van de inlevering van directe belastingen aan het publiek en droeg de inning ervan over aan de afzonderlijke gemeenten. De algemene beginselen van de grondbelasting (tributum soli) waren eenvormig, hoewel de tarieven varieerden, en in sommige provincies werd de belasting geheven op industrieproducten. Aangenomen wordt dat wegens de onderontwikkelde marktverhoudingen de boeren vaak belastingen met de produkten betaalden, die door de staat tegen vaste tarieven werden aanvaard en als betaling in contanten werden geboekt. De belasting per hoofd van de bevolking begon regelmatig te worden geïnd. Het republikeinse beginsel werd gehandhaafd, waarbij Romeinse burgers en houders van het Latijnse burgerschap niet onderworpen waren aan directe belastingen. In het begin van Octavianus” regering bleven in sommige oostelijke provincies Hellenistische belastingsystemen bestaan, maar deze werden geleidelijk vervangen door belastingheffing volgens de Romeinse regels. De keizer hield ook rekening met de belangen van invloedrijke betaalmeesters en behield hun het recht voor om bepaalde belastingen te innen, hoewel het publiek niet werd toegelaten in de nieuw gevormde provincies, en hun invloed geleidelijk afnam. Op de handel tussen de provincies werden rechten geheven, maar deze waren gering en vormden geen belemmering voor de mediterrane handel. Octavianus legde een belasting op van vijf procent op de emancipatie van slaven en erfenissen. Tenslotte begon de keizer verslagen te publiceren over de toestand van de overheidsfinanciën (rationes imperii).

Tijdens de keizertijd werd geld op grote schaal gebruikt in alle sferen van de samenleving en Strabo, een tijdgenoot van Octavianus, beschouwde ruilhandel al als een “barbaarse” ruilmethode. Als gevolg hiervan was de mate van monetarisering van de economie van de Romeinse staat aanzienlijk hoger zowel in vergelijking met de Republiek als met de laat-antieke periode. Aan het eind van Augustus” regering was het al ongeveer de helft van het BNP, volgens moderne schattingen. Tot in de derde eeuw n. Chr. heeft de geldkwestie, die in de eerste plaats onderworpen was aan de verwezenlijking van staatsbelangen, geen ernstige problemen opgeleverd voor de werking van de economie. Dit wordt toegeschreven aan het bestaan van enkele elementaire, op ervaring gebaseerde ideeën over het monetaire beleid van de staat, die het mogelijk maakten om een uniforme koers te handhaven in een complex systeem van munten uit vier verschillende metalen, zonder een lang tekort aan contant geld toe te staan.

De verovering van Egypte en het recht om havens in Zuid-Arabië te gebruiken, maakten een rechtstreekse zeeroute naar India mogelijk en zorgden ervoor dat de omvang van de handel vele malen groter werd dan in de periode daarvoor. De buitenlandse handel speelde echter geen grote rol; luxegoederen werden voor het grootste deel ingevoerd van buiten het Romeinse Rijk. Integendeel, de handel tussen de provincies voorzag in de behoefte van de mensen aan graan, olijfolie, wijn en andere dagelijkse benodigdheden. De maritieme handel bloeide op dankzij de totstandbrenging van vrede in de Middellandse Zee en de uitroeiing van de piraterij. De betrokkenheid van veroverde gebieden bij de marktverhoudingen, het herstel van belangrijke handelscentra (vooral Carthago en Korinthe), de modernisering van het wegennet en de niet-inmenging van de staat in handelstransacties droegen allemaal bij tot de ontwikkeling van de handel. Tijdens het bewind van Octavianus beleefde Italië een economische bloeiperiode dankzij de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de ontsluiting van nieuwe industrieën, de ontsluiting van grote markten en de succesvolle concurrentie met de ontwikkelde ambachten van de oostelijke provincies. De toegenomen uitvoer heeft het handelstekort van Italië sterk verminderd. Een bijkomende factor in de welvaart van Italië was de ontwikkeling van de provincies: terwijl de kolonisten zich de Italiaanse technologie nog niet eigen hadden gemaakt en nog geen tijd hadden gehad om meerjarige gewassen (vooral druiven) te planten, werden veel afgewerkte goederen uit de metropool daarheen geëxporteerd.

De ontwikkeling van de handel kwam ten goede aan zakenlieden uit het hele keizerrijk, waarbij de meeste handelsactiviteiten zich van de hoofdstad naar Italië en de provincies verplaatsten. Terzelfder tijd kende de vrije Italiaanse boerenstand een teruggang, door de steeds grotere rol van de slaven in de landbouw en de voortdurende verdeling van brood in Rome, waardoor het verbouwen van gewassen in Italië onrendabel werd. Het probleem van de verzwakking van de boerenstand – de ruggengraat van het Romeinse leger in de Republikeinse tijd – werd tot op het hoogste niveau onderkend, maar de keizer nam geen echte maatregelen (Suetonius vermeldt de plannen van de keizer om de graandistributie af te schaffen, die hij zelf wegens de nutteloosheid ervan liet varen). Na moeilijkheden bij de graanbevoorrading van de hoofdstad in 23 v. Chr. hield Octavianus een tijdlang persoonlijk toezicht op de bevoorrading van Rome door middel van cura annonae-bevoegdheden, en rond 6 n. Chr. creëerde hij een speciale post van prefect van annonae om deze activiteit op regelmatige basis te leiden. Tegelijkertijd verminderde hij het aantal ontvangers van gratis brood van 320.000 tot 200.000.

Het beleid van “herstel van de moraal”

Octavianus hechtte groot belang aan het herstel van de openbare zedelijkheid naar Romeins model. Het idee van decadentie als de oorzaak van alle conflicten en burgeroorlogen was wijdverbreid in Rome in de eerste eeuw v. Chr. (de historicus Gaius Sallustius Crispus was een van de beroemdste voorvechters van dit idee), en in de entourage van de eerste keizer werden dergelijke ideeën bepleit door Titus Livy en, ijveriger, Horatius.

In 18-17 v. Chr. vaardigde Octavianus ten minste twee wetten uit die het Romeinse huwelijk regelden. Alle mannen uit de klasse van senatoren en ruiters onder de 60 jaar en vrouwen onder de 50 jaar moesten getrouwd zijn, en senatoren mochten niet trouwen met dochters van vrijgelatenen, hoe rijk ze ook waren. De straffen voor niet-naleving waren een verbod op het bijwonen van plechtige gebeurtenissen en beperkingen op het ontvangen van erfenissen. De wet op overspel (lex de adulteris) was zeer streng: minnaars van getrouwde vrouwen riskeerden zware boetes en verbanning, en de echtgenoot zelf kreeg een vereenvoudigde echtscheiding van de ontrouwe echtgenote. De echtgenoot had zelfs het recht de minnaar zonder vorm van proces te doden, indien deze een slaaf was, een vrijgelatene van de familie, evenals een gladiator of een acteur (deze en enkele andere beroepen werden in de wet gedefinieerd als mensen die hun brood verdienden met het lichaam – qui corpore quaestum facit). Het voor het gerecht brengen van een echtgenote en een minnaar werd echter een verplichting, geen recht: de wet schreef voor dat een man die om een of andere reden verzuimde hen aan te geven, zelf als pooier moest worden berecht. En als een vader zijn dochter betrapte met een minnaar, had hij tenminste het recht hen beiden zonder proces te doden (hoewel de wet niet toestond dat een minnaar werd geëxecuteerd en de dochter in leven werd gelaten). Mannen daarentegen konden alleen worden vervolgd voor het hebben van een affaire met een vrouw die geen geregistreerde prostituee was. De wet van Papias-Poppaeus in 9 n.Chr. consolideerde en verduidelijkte de bepalingen van de voorgaande wetten (moderne historici twijfelen er niet aan dat Octavianus achter deze wet zat). Voortaan werd aan vrijgezellen het recht ontnomen om bij testament goederen te ontvangen en konden kinderlozen niet meer ontvangen dan de helft van het door de erflater bepaalde bedrag. Tacitus vermeldt dat de praktijk van de wet tot veel misbruiken leidde, en de tweede keizer Tiberius stelde een speciale commissie in om de situatie te verbeteren. De Romeinse historicus merkt echter op dat het geboortecijfer niet veel veranderd is sinds de wet van kracht werd. Afgezien van de genoemde maatregelen werden de wetten in 11 v. Chr. en 4 n. Chr. gewijzigd en verduidelijkt.

Er bestaat geen consensus over de doelstellingen van het Octaviaans familierecht. Zij omvatten het herstel van traditionele fundamenten om de staat te stabiliseren, om een excuus te krijgen om tegenstanders te vervolgen, en om de schatkist te spekken door middel van boetes. Ook zuiver demografische doelstellingen worden in overweging genomen – verhoging van het aantal militairen in de toekomst en ombuiging van de tendens naar een groter aandeel van provinciale en vrijgemaakte burgers dan van autochtonen van Italië.

De familiewetten van Octavianus waren zeer impopulair. De Romeinen probeerden deze te omzeilen door gebruik te maken van mazen in de wet: zo kwamen bijvoorbeeld schijnverbintenissen met meisjes van voorhuwelijkse leeftijd, die vervolgens werden ontbonden, veel voor, maar zij konden ongeveer twee jaar effectief ongehuwd blijven zonder door de wetten te worden gediscrimineerd. Het moment voor het herstel van het traditionele patriarchale huwelijk bleek ongelukkig: het was tijdens Octavianus” bewind dat de emancipatie van de vrouw in een stroomversnelling kwam, en de keizer zelf werd verweten dat zijn eigen familie bepaald geen voorbeeld van fatsoen was. Ovidius parodieerde in zijn gedicht De wetenschap der liefde rechtstreeks het familierecht van Augustus, dat de ballingschap van de dichter naar het verre Toms (het huidige Constanza) bespoedigde. Een andere dichter uit het Augustus tijdperk, Propertius, schreef in een gedicht aan zijn geliefde:

Het beleid van “correctie” van de zeden kwam ook tot uiting in de toepassing van wetten die de luxe beperkten. In 18 v. Chr. stelde Octavianus zeer bescheiden grenzen aan de uitgaven voor feesten. Al snel vaardigde hij wetten uit die het gebruik van rijke materialen in vrouwenkleding en de bouw van al te weelderige bouwwerken, waaronder grafstenen, aan banden legden. Aangezien Tiberius opnieuw probeerde de uitgaven voor luxe te beperken, wordt aangenomen dat Octavianus” maatregelen ondoeltreffend waren. Octavianus zelf leidde een bescheiden leven in vergelijking met veel van zijn rijke tijdgenoten, hoewel zijn dochter, bijvoorbeeld, een hoog leven leidde.

Religieus beleid

De religieuze politiek van de keizer, gericht op versterking van het traditionele Romeinse geloof, wordt beschouwd als een van de belangrijkste activiteiten van zijn “herstel van de republiek”. Octavianus herstelde of herbouwde 82 tempels en heiligdommen in Rome, herstelde de Auguriaanse ceremonie van waarzeggerij voor de voorspoed van de staat en het volk (auguris salutis), en verkreeg het recht families te stichten in de uitgedunde klasse van patriciërs als gevolg van oorlogen en natuurlijk verloop. In 12 v. Chr., na de dood van Lepidus, werd Octavianus grootvorst. Gebruikmakend van zijn positie herstelde hij het belangrijke priesterambt van flamen dialis (flamen Jupiter), dat vacant was gebleven na de zelfmoord van Lucius Cornelius Merula in 87 v. Chr. In 2 v. Chr. wijdde hij de tempel van Mars Ultor op het forum van Augustus in, waar de senaat bijeen moest komen om oorlogs- en vredesvraagstukken te bespreken. De lupercalia en spelen ter ere van de lari, de beschermers van het kruispunt, werden opnieuw gehouden. Octavianus, die de verering voor deze laatste herstelde, beval dat alle heiligdommen van de Lars op de kruispunten van de straten en wegen hersteld zouden worden en dat zijn eigen beelden eraan toegevoegd zouden worden. Slogans om oorlogen te beëindigen en vrede te stichten (pax Augusta) werden op grote schaal gepropageerd, en in 13 v. Chr. werd in Rome een altaar van de vrede (ara pacis) neergezet. In de Handelingen van de goddelijke Augustus benadrukte de keizer dat tijdens zijn bewind de poorten van de tempel van Janus driemaal werden gesloten, wat het einde van alle oorlogen symboliseerde. Tenslotte werd de verering van de vergoddelijkte abstractie Pax Augusta (“de wereld van Augustus”) ingesteld, die gepaard ging met jaarlijkse offers.

Naast zijn positie als grootpaus was de keizer lid van de priesterlijke collegia van auguren, quindecemvirs en septemvirs-epulons. Wanneer Octavianus in Rome was, nam hij deel aan de uitvoering van religieuze rituelen en hield hij zich nauwgezet aan de vele geboden voor een groot paus (zo vermeed hij bijvoorbeeld om naar de doden te kijken, ook al was hij aanwezig bij de begrafenissen van dierbaren). Hij verhuisde echter niet naar zijn huis in het Forum (domus publica), wat zijn officiële plicht was, maar bevestigde het heiligdom van Vesta met een eeuwige vlam aan zijn Palatijnse huis om de religieuze voorschriften te omzeilen. De houding van de keizer tegenover vreemde godsdiensten verschilde naar gelang van de omstandigheden. Hoewel de triumvirs in 42 v. Chr. besloten een begin te maken met de bouw van een tempel van Serapis en Isis in Rome, stopte Octavianus vervolgens de bouw ervan vanwege de steun van de Egyptische Cleopatra Marcus Antonius (de tempel werd pas onder Caligula voltooid). In 28 v. Chr. verbood hij de beoefening van Egyptische culten in de hoofdstad, en na aan de macht te zijn gekomen gaf hij ook blijk van zijn minachting voor de Egyptische goden. Gebruik makend van de bevoegdheden van de grote paus, beval Augustus in 12 v. Chr. tweeduizend verschillende profetische boeken, zeer populair tijdens de woelige burgeroorlogen, te verbranden, en hij beval de officiële uitgave van de Cum Sibyllijnse profetieën te verzegelen in de sokkel van het standbeeld van Apollo van Palatine. Eerder, in 33 v. Chr., had Agrippa (kennelijk op aandringen van Octavianus) magiërs en astrologen uit de hoofdstad verbannen.

Octavianus associeerde zijn heerschappij met de komst van een nieuw, “gouden” tijdperk. Wijzen uit het Etruskisch, van wie de Romeinen de traditie van het tellen van eeuwen hebben overgenomen, verklaarden aanvankelijk het einde van de vorige, negende eeuw en het begin van de burgeroorlogen in 49 v. Chr. en “de komeet van Caesar” in 44 v. Chr. Maar in 17 v. Chr. verscheen er een andere komeet aan de hemel, en Octavianus interpreteerde deze als het ware teken van de verandering van eeuwen, en organiseerde grootse Seculiere (Eeuw) Spelen. Het begin van de nieuwe tijd werd met name gepropageerd door de hofdichter Vergilius, die de komst van een eeuwige gouden eeuw voorspelde:

Horatius schreef in de Aepodiën ook over de komst van een nieuwe tijd, maar zijn versie was minder optimistisch.

Octavianus beschouwde Apollo als zijn beschermheer en bevorderde diens cultus op alle mogelijke manieren vanaf de burgeroorlogen. In het bijzonder gebruikte Octavianus goddelijke associaties om zich af te zetten tegen Antonius-Dionysus. Aangenomen wordt dat de reden voor de keuze van zijn hemelse beschermheer de gelijkenis was van Apollo met Vejovis, de beschermheer van de familie Julii, en Apollo”s voogdij over Aeneas, de mythische stamvader van die familie.

De cultus van de keizer en de sacralisatie van Augustus

Onder Octavianus begon de cultus van de keizer zich te ontwikkelen, geworteld in de levenslange verering van Gaius Julius Caesar. Op 1 januari 42 v. Chr. riepen de senatoren die de verbanning hadden overleefd Caesar uit tot god, waardoor Octavianus zich de zoon van een god kon noemen. De eerste stappen in de richting van een georganiseerde verering van de vorst werden gezet op initiatief van de senaat en met de steun van het volk na de overwinning op Antonius. De verjaardag van de keizer, de dag van Antonius” dood, de dag van zijn terugkeer van de Egyptische veldtocht en de data van zijn overwinningen bij Navlokh en Actium werden vieringen, terwijl Antonius” verjaardag (vermoedelijk op 14 januari) een vervloekte dag werd. In de begintijd werd Octavianus niet op gelijke voet met de goden vereerd, hetgeen tot uiting kwam in offers: er werden nog wel dieren aan de goden geofferd, maar alleen plengoffers (bloedeloze offers) mochten worden gebracht ter ere van Octavianus” genie (geest). Zijn naam werd opgenomen in alle officiële gebeden en eden, evenals in de hymne van de Salische priesters. Vanaf de herfst van 19 v. Chr. werden spelen en feesten – Augustalia – gehouden ter ere van Augustus. Spoedig begon men stieren te offeren aan het genie van Augustus. In 8 v. Chr. werd de maand Sextilius hernoemd naar Augustus. Het oorspronkelijke plan was om september, de maand van zijn geboorte, naar de keizer te noemen, maar ter herinnering aan zijn eerste consulaat en zijn overwinning op Antonius, werd de laatste maand van de zomer gekozen voor de hernoeming. Op 5 februari 2 v. Chr. ontving Octavianus van de Senaat de eervolle titel van “vader des vaderlands” (pater patriae of parens patriae).

Niettemin weigerde Octavianus de eer te aanvaarden die alleen aan de goden toekomt – kennelijk uit vrees het lot van zijn geadopteerde vader te herhalen. Sommige historici ontkennen het bestaan van een georganiseerde keizerlijke cultus tijdens Augustus” leven, ondanks het ondubbelzinnige bewijs uit de bronnen. De cultus van de keizer werd bevorderd door zijn standbeelden, die in Rome in groten getale verschenen – op het forum, voor de tempel van Mars de Wreker, voor het Pantheon (Agrippa wilde een standbeeld van de keizer in de tempel, tussen de godenbeelden, maar Octavianus weigerde), en ook in 265 kleine kapellen in de straten en op kruispunten van de stad en op andere plaatsen. Zijn afbeeldingen werden vaak op munten geplaatst (zie het hoofdstuk Economische politiek), hoewel voorheen zeer zelden portretten van levende mannen op Romeins geld werden geslagen. Volgens W. Eck, “domineerde Octavianus de openbare ruimte”. Tegelijkertijd eiste de keizer dat hij zelfs op zijn oude dag als jong zou worden afgebeeld, wat in strijd was met de traditie van maximaal realistische Romeinse portretten. Het resultaat is dat er geen enkele afbeelding is van Augustus op zijn oude dag.

De levenslange verering van Octavianus verschilde sterk in Italië en de westelijke provincies enerzijds, en in de oostelijke provincies anderzijds. In het Westen waren er alleen altaren ter ere van hem of in samenhang met de godin Roma, terwijl postuum tempels en talrijke standbeelden werden opgericht. Tegelijkertijd erfde Octavianus de attributen van de macht die in Egypte onder de Ptolemaeën waren aangenomen en regeerde hij die provincie als hun opvolger. Afbeeldingen van de Romeinse keizer, gemaakt in Egyptische techniek, zijn ook bewaard gebleven. De Egyptische Grieken deelden in het algemeen de inheemse opvatting van de heersergod en noemden hem Zeus de Bevrijder (Dr. Grieks Zεὺς Ἐλευθέριος ). Er werden ook tempels gebouwd ter ere van hem. Het eerste was waarschijnlijk het heiligdom van Antonius, gesticht door Cleopatra, maar voltooid en gewijd als de tempel van Octavianus. Vervolgens werd het voorbeeld van Alexandrië door andere steden gevolgd. De verering van Octavianus tijdens zijn leven ontwikkelde zich ook in Klein-Azië. Sommige steden begonnen een nieuwe chronologie aan te houden van zijn overwinningen op Antonius, andere herdoopten zich naar hem (zo waren er verschillende steden met de naam Caesarea) of gaven hem de eretitel van medeoprichter van hun stad. De keizer vroeg de Grieken echter niet om tempels ter ere van hem op te richten, maar alleen samen met de godin Roma, die symbool stond voor Rome.

Op 17 september 14 na Christus, een maand na zijn dood, erkende de Senaat Octavianus als een god en stelde een staatscultus in ter ere van hem. Dit besluit was voornamelijk gebaseerd op de verklaring van de Romeinse senator dat hij de ziel van Augustus ten hemel had zien opstijgen en andere gunstige tekenen. Naar analogie van Caesar werd de vergoddelijkte heerser aangeduid als “goddelijke Augustus” (divus Augustus). De nieuwe keizer, Tiberius, verwelkomde de verering van zijn geadopteerde vader op alle mogelijke manieren. Spoedig daarna werd in Rome een tempel ter ere van Octavianus gesticht (de bouw ervan werd voltooid door Caligula) en een college van hogepriesters (Flamines) werd ingesteld om zijn cultus te beheren. De eerste Flaminus was Germanicus en de priesteres van de nieuwe cultus was Livia. Er werd ook een college van sodales Augustales opgericht, bestaande uit de meest nobele senatoren. Totdat de tempel voltooid was, werd Octavianus vereerd in de tempel van Mars de Wreker, waar zijn gouden standbeeld was opgericht. De status van de feesten die verbonden waren met het leven van de overleden keizer werd verhoogd.

Bouwwerkzaamheden. Verfraaiing van Rome

Augustus verdeelde Rome in 14 wijken en versierde de stad met talrijke nieuwe gebouwen (het keizerlijk paleis en forum, het altaar van de Vrede, het mausoleum op het Marsveld, enz). De intensieve bouwactiviteiten van Augustus worden toegeschreven aan zowel ideologische als economische functies (vermindering van de werkloosheid).

Octavianus legde het sierlijke Forum van Augustus aan met een grote tempel voor Mars de Wreker. Tijdens het bewind van Octavianus begon men in de hoofdstad op grote schaal marmer te gebruiken. Het eerste bouwwerk dat volledig in Carrara marmer werd opgetrokken was waarschijnlijk de Tempel van Apollo. Octavianus legde zijn toekomstige graftombe (het mausoleum van Augustus) al vroeg aan (eind 30 v. Chr., toen hij ongeveer 30 jaar oud was), wat zowel te wijten was aan zijn veelvuldige ziekte als aan zijn wens Antonius tegen te werken, die in Alexandrië begraven wenste te worden. In 29 v. Chr. werden op het forum de curia van Julius en de tempel van Caesar geopend. In 20 v. Chr. werd daar ook een zuil opgericht die de afstanden tot andere steden aangaf. De keizer kocht op openbare kosten verschillende huizen op de Palatijnse heuvel en bouwde op hun plaats zijn eigen, nogal bescheiden huis. Op het eiland Capri, dat hij had verhandeld van de Napolitanen, bouwde Octavianus een villa.

Octavianus besteedde veel aandacht aan civiele techniek. Tijdens zijn bewind werden vele oude wegen hersteld en nieuwe aangelegd. Veel openbare gebouwen werden gebouwd onder toezicht van Agrippa, wiens bouwwerkzaamheden nauw verbonden zouden zijn met die van Octavianus. De medewerkers van de keizer bouwden met name twee nieuwe aquaducten en repareerden verschillende oude, en bouwden honderden waterreservoirs en fonteinen. Hij herstelde veel van de straten, openbare gebouwen en de riolering van de hoofdstad en voltooide de bouw van de Septa Julia, waarmee Caesar was begonnen. Op het Marsveld bouwde Agrippa grote openbare thermen, een kunstmatig meer, een kanaal en aangelegde tuinen, en hij richtte op het Forum een wereldkaart in. Na de dood van Agrippa stelde Octavianus een commissie van drie senatoren in om toe te zien op de toestand van de openbare voorzieningen (curatores locorum publicorum iudicandorum).

Sommige gebouwen aan het begin van Octavianus” regering werden in de hoofdstad opgericht door triomferende generaals na hun terugkeer van verovering (met name Gaius Asinius Pollion bouwde en voorzag de eerste openbare bibliotheek van Rome van boeken). Onder Octavianus kwam er echter een einde aan het toekennen van triomfen aan buitenstaanders, waardoor er een einde kwam aan de bouw van openbare gebouwen door generaals. Het laatste grote gebouw dat door een triomferende generaal werd opgetrokken, was het Balba-theater. Na een andere grote brand in Rome in 6 v. Chr. organiseerde Octavianus 7 cohorten van reguliere brandweerkorpsen (vigili), onder leiding van een prefect van vigili in plaats van de vroegere particuliere brigades. Naast het blussen van branden, hielden de vigili ook ”s nachts de orde.

In zijn jeugd was Gaius Octavius verloofd met Servilia, dochter van Publius Servilius Vatia Isaurica. In 43 v. Chr. verbrak Octavianus echter de verloving en bezegelde het einde van het tweede triumviraat door te trouwen met Claudia (Claudia) Pulchra, stiefdochter van Marcus Antonius, die nauwelijks de huwbare leeftijd had bereikt. In 41 v. Chr., na minder dan twee jaar huwelijk, scheidde Octavianus van haar. Volgens Suetonius “had hij ruzie met zijn schoonmoeder Fulvia en liet hij, zonder zijn vrouw aan te raken, haar als maagd gaan”. Zijn tweede vrouw was Scribonia, een verwante van Sextus Pompeius (zie “Oorlog met Sextus Pompeius. Uitbreiding van het Triumviraat”). Hun verbintenis was niet gelukkig en ze gingen spoedig uit elkaar. De ontbinding van het huwelijk werd bespoedigd door Octavianus” kennismaking met Livia, echtgenote van Tiberius Claudius Nero.

Octavianus” enige kind werd geboren bij Scribonia, haar dochter Julia. De keizer had geen kinderen uit zijn huwelijk met Livia. In 2 v. Chr. verbant Octavianus zijn dochter naar het eiland Pandataria, volgens de officiële bewoordingen wegens ontucht. Octavianus had zelf geen zonen, en zijn potentiële erfgenamen waren er verschillende op verschillende tijdstippen (zie het gedeelte over het probleem van de erfenis). De laatste erfgenaam was zijn geadopteerde zoon Tiberius.

Suetonius beschrijft in detail de omstandigheden van Octavianus” dood te Nola op 19 augustus 14 na Chr. op het negende uur van zonsopgang (ongeveer 15 uur volgens moderne berekening). Volgens een Romeinse historicus vroeg hij zijn vrienden “of hij de komedie van het leven goed had gespeeld” en reciteerde hij het couplet waarmee pantomimespelers hun optredens afsloten. De laatste woorden van de keizer waren gericht aan Livia. Zijn lichaam werd naar Rome gebracht en gecremeerd op het Champ de Mars, en de urn met de as van de keizer werd bijgezet in een langgerekt mausoleum, waar zijn familieleden al lagen te rusten. Zijn voornaamste erfgenamen volgens het testament waren Tiberius en Livia, zijn andere geadopteerde zoon – Agrippa Postumius – werd in het geheel niet in het testament genoemd, en over zijn eigen dochter en kleindochter liet hij slechts één instructie na: hen niet in zijn mausoleum te begraven. Het testament ging vergezeld van instructies voor zijn eigen begrafenis, een verslag over de toestand van de staat (niet bewaard gebleven) en een korte autobiografie die voor het mausoleum moest worden geplaatst; deze is vandaag bewaard gebleven en staat bekend als de “Handelingen van de goddelijke Augustus”.

Octavianus kon putten uit de ervaring van Caesars dictatuur om de eenhoofdige macht te formaliseren en de mensen om hem heen ervan te overtuigen dat die macht noodzakelijk en onontkoombaar was. Deze laatste was echter niet bereid om openlijk een monarchie te vestigen, zodat Octavianus republikeinse instellingen gebruikte om zijn de facto machtspositie te legitimeren (hoewel de historische wetenschap verschillende interpretaties biedt van Augustus” naar buiten toe onbepaalde macht, zie ”Een studie van Octavianus” activiteiten in de geschiedschrijving”). Reeds in de eerste eeuw v. Chr. was de onwil van Octavianus om het erfelijk karakter van het gezag van de princeps te bevestigen een voorbode van crises bij de troonoverdracht. De gewelddadige strijd om de opvolging onder Octavianus” opvolgers leidde tot de snelle uitroeiing van de Julius-Claudische dynastie die door Augustus was ingesteld. Nero, de laatste keizer van deze dynastie, pleegde zelfmoord in 68, en 11 jaar later stierf ook het laatste familielid van Augustus, Junia Calvina. Pas na de burgeroorlog en een reeks staatsgrepen in het paleis voerde keizer Nerva het programma van stabiele machtsoverdracht uit dat voor het eerst door Galba was voorgesteld – selectie van een erfgenaam op basis van zijn persoonlijke kwaliteiten in plaats van zijn graad van verwantschap, gevolgd door zijn adoptie. De macht, gebaseerd op een combinatie van traditionele standpunten, bleek niettemin vrij stabiel en hield stand tot de instelling van een open absolute monarchie – de dominatrix.

Octavianus hervormde het leger, kennelijk in de hoop eerst geheel Europa en vervolgens de gehele bewoonde wereld te veroveren. Dit plan mislukte echter – voornamelijk door een onderschatting van de “barbaren”, zoals bleek uit de opstanden in Pannonië en Duitsland. Bovendien had de keizer de leiding van het leger gecentraliseerd en zijn vastbeslotenheid om elke politieke activiteit van de provinciale bevelhebbers uit te roeien, was bepalend voor het gebrek aan flexibiliteit van het leger. De keizer was erin geslaagd het leger onder controle te houden, maar onder zijn opvolgers werd het een politieke macht op zich. Een belangrijke verwezenlijking van de keizer was de beëindiging van de burgeroorlogen, waardoor de landbouw, de ambachten en de mediterrane handel werden versterkt. Octavianus had een zeer brede sociale basis en hij bevoordeelde noch senatoren, noch ruiters, noch enige andere groep. Tenslotte voltooide de instelling van het prinsdom de transformatie van Rome van een uitgestrekte stadstaat, nog bestuurd door gekozen magistraten, in een wereldmacht met een beginnende bureaucratie.

Later, na de regering van Trajanus, wenste de Senaat dat alle volgende keizers “gelukkiger dan Augustus en beter dan Trajanus” zouden zijn (“felicior Augusti, melior Traiani”).

Octavianus” capaciteiten als heerser zijn op verschillende manieren beoordeeld, van het erkennen van hem als een energiek en getalenteerd heerser tot de conclusie dat het hem aan serieuze capaciteiten ontbrak zowel in vergelijking met zijn adoptievader als met zijn getalenteerde tijdgenoten.

Verschijning

Het uiterlijk van Octavianus is bekend van talrijke overgebleven standbeelden. Men mag echter niet vergeten dat de hofbeeldhouwers bij het afbeelden van de keizer afweken van het traditionele realisme (zie ”De cultus van de keizer en de sacralisering van Augustus”). Volgens Suetonius was Octavianus klein van gestalte, maar dit was alleen merkbaar in vergelijking met lange mensen. Dezelfde auteur vermeldt de getuigenis van de secretaris van de keizer dat hij vijf en driekwart voet (ongeveer 170 cm) lang was, wat nog hoger was dan de gemiddelde lengte in die tijd. Ondanks zijn gemiddelde lengte vond Octavianus zichzelf niet lang genoeg en nam hij daarom zijn toevlucht tot te grote schoenen.

Plinius de Oudere vermeldt dat Octavianus heldere ogen had (het woord dat hij gebruikte glauci kon betekenen grijsblauw, groenachtig of lichtblauw). Suetonius beschrijft zijn ogen als helder en glanzend, en vermeldt ook dat hij op oudere leeftijd minder goed begon te zien met zijn linkeroog. De kleur van zijn haar is ook niet helemaal duidelijk: dezelfde auteur spreekt van licht krullend blond haar met een gouden tint, maar Adrian Goldsworthy suggereert dat antieke auteurs misschien verwezen naar een kleur die dicht bij bruin ligt. Wetenschappelijke analyse van de verfresten op de officiële standbeelden van Octavianus toont aan dat hij hoogstwaarschijnlijk lichtbruin haar en lichtbruine ogen had.

Karakter, gewoontes, houdingen

Octavianus was extreem bijgelovig. Nadat de bliksem een slaaf doodde die voor zijn brancard liep, werd hij bang voor onweer: hij droeg een zeehondenhuid bij zich (men geloofde dat de bliksem dit dier nooit trof), en hij verborg zich in een ondergrondse schuilkelder tijdens hevig onweer. Dromen hadden een grote invloed op de keizer. Onder invloed van profetische dromen ontsnapte hij van het slagveld van Philippi, versierde de tempel van Jupiter op het Capitool met klokken, bracht het beeld van Apollo beeldhouwer Myron terug naar Efeze en vroeg de Romeinen ieder jaar om aalmoezen. Suetonius vermeldt zelfs in algemene termen de statistieken van dromen die uitkwamen – waarschijnlijk hield de keizer soortgelijke berekeningen bij. Octavianus geloofde in voortekenen, voortekenen en wonderen, en vermeed bij eigen besluit het starten van een nieuwe onderneming op de nones van elke maand (nonae is consonant met het woord non – “nee”, en in de ablatief nonis consonant met non is – “. Octavianus was bang voor mensen met dwerggroei en met lichamelijke gebreken, hoewel hij eens een zekere Lucius die twee voet lang was (ongeveer 57 cm) aan het Romeinse publiek toonde, en de dwerg Conop speelde met zijn kleindochter Julia. Het is veelzeggend dat Octavianus zijn irrationele angsten niet verborgen hield voor de mensen om hem heen. Tenslotte was de keizer bang voor moordaanslagen – zo liet hij een Romeinse praetor martelen (en vermoedelijk zelfs persoonlijk doden), omdat hij vermoedde dat de schrijftabletten in diens handen een wapenopslagplaats waren; hij droeg een schelp en omringde zich met de sterkste vrienden terwijl hij de lijst van senatoren herzag.

Het is bekend dat Octavianus niet goed sliep, verscheidene malen per nacht wakker werd en zelden meer dan zeven uur sliep. Hij hield er ook niet van om vroeg op te staan. Als gevolg daarvan dommelde de keizer overdag vaak in en sliep in 36 v. Chr. bijna door het begin van de slag bij Navlokh heen. Bij warm weer sliep Octavianus in een kamer met de deuren open of op de binnenplaats bij de fontein, met een slaaf om zich heen te wikkelen. Overdag probeerde hij de zon te vermijden door een soort hoofddeksel te dragen. In de winter droeg de keizer een dikke toga, verschillende tunieken, en omwikkelde hij zijn benen. Suetonius bewaarde ook een beschrijving van Octavianus” gastronomische gewoonten. Volgens de Romeinse geschiedschrijver at hij niet veel, en nam hij overdag telkens een hapje als hij honger voelde. De keizer gaf de voorkeur aan grof brood, dadels, vochtige kaas, kleine visjes, komkommers, sla, verse en gedroogde appels en ander eenvoudig voedsel. Voor diners – tamelijk eenvoudig voor zijn tijd – koos hij zijn gasten zorgvuldig uit, maar hij kwam laat aan tafel en vertrok als eerste, en soms dineerde hij voor of na de komst van zijn gasten. Naar Romeinse maatstaven dronk hij niet veel, gewoonlijk beperkte hij zich tot drie bekers goedkope Rhätische wijn, en zelden dronk hij meer dan één sextarium (ongeveer 0,55 liter). In de jaren 30 v. Chr., toen Rome gebrek aan voedsel had, werd Octavianus er echter van beschuldigd een overdadig diner te hebben georganiseerd met een schijnfeest van de Olympische goden.

Het favoriete tijdverdrijf van de keizer was dobbelen – het belangrijkste gokspel uit de oudheid. Hij speelde de hele tijd, met familieleden, vrienden en slaven, vaak voor geld, waarbij hij soms tienduizenden sestertiën verloor. Tot het einde van de burgeroorlogen deed hij aan lichamelijke oefening en training met wapens, daarna beperkte hij zich tot baloefeningen, wandelingen en joggen. Hij hield ook van vissen. De keizer verzamelde ongewone grote dierenbotten en de wapenuitrustingen van helden. Daarentegen verzamelde hij geen kunstvoorwerpen die populair waren bij zijn tijdgenoten, hoewel hij ervan werd beschuldigd verslaafd te zijn aan dure Korinthische vazen: hij zou zelfs mensen vanwege deze vazen op de proscriptielijsten hebben gezet.

Literaire activiteiten. Patronaat van schrijvers en dichters

De keizer schreef heel wat: een polemisch werk getiteld “Bezwaren tegen Brutus over ”Cato””, “Aanmoediging tot Filosofie”, een uitvoerige autobiografie “Over zijn leven”, een gedicht “Sicilië” en een verzameling epigrammen. Hij begon ook een tragedie te schrijven, maar vernietigde die spoedig. Al deze werken, met uitzondering van de tragedie, waren bekend bij zijn tijdgenoten, maar zijn niet bewaard gebleven. Alleen de Handelingen van de goddelijke Augustus (een korte, in steen gehouwen autobiografie) en fragmenten van zijn correspondentie, vaak geciteerd door Suetonius en Aulus Gellius, zijn bewaard gebleven. In tegenstelling tot de meeste redenaars van zijn tijd, besteedde Octavianus geen tijd aan het uit het hoofd leren van de teksten van openbare toespraken, maar las hij ze voor. Octavianus was een voorstander van het nadenken over het schrift van de mondelinge normen van de Latijnse taal, wat tot uiting kwam in enkele afwijkingen van de orthografische regels. Suetonius, die toegang had tot de autografen van Augustus, meldt dat hij woorden niet scheidde met spaties en ze niet naar een andere regel verplaatste, en onvolledige letters naast elkaar toeschreef. De Romeinse geschiedschrijver heeft ook enkele van zijn favoriete zinnen en woorden opgetekend die vaak voorkomen in de correspondentie en geschriften van de keizer. Zoals alle geleerde tijdgenoten beheerste de keizer de Oudgriekse taal, maar hij durfde er niet in te schrijven. Hij was goed thuis in de Griekse poëzie en hield van de klassieke komieken.

Octavianus en vooral zijn vrienden bevorderden de ontwikkeling van de Romeinse cultuur, waardoor het cognomen (het derde deel van de naam) van de naaste medewerker van de keizer, Gaius Cilnius Maecenas, een begrip werd. Tijdens de regering van Augustus brak de “gouden eeuw” van de Romeinse literatuur aan – de werken van Vergilius, Horatius, Ovidius, Tibullus, Propertius, Titus Livius en anderen.

Gezondheid

Hoewel Octavianus naar Romeinse maatstaven een lang leven leidde, was hij vaak ziek. In zijn jeugd verhinderde een onbekende ziekte hem om volledig deel te nemen aan de militaire campagnes van zijn oom en om zijn boodschappen in de hoofdstad te doen. Bronnen vermelden verschillende gevallen van ziekte in de adolescentie, alsook ernstige kwalen in de jaren 42, 33, 28, 26, 24 en 23 v. Chr. Nadien verbeterde de gezondheidstoestand van de keizer echter lichtjes. Veelvuldige aanvallen van acute pijn dwongen de keizer ertoe vaak aan de dood te denken: dit is waarschijnlijk de reden waarom hij als jongeman begon met de bouw van zijn mausoleum, het schrijven van zijn autobiografie en het maken van plannen voor zijn toekomstige regering.

De redenen voor de veelvuldige kwalen van de keizer zijn onduidelijk. De kwaal die zich in de zomer van 46 v. Chr. voordeed, kan te wijten zijn aan de gevolgen van een zonnesteek: Octavius had theatervoorstellingen georganiseerd en was voortdurend in het openluchttheater aanwezig. In andere gevallen kunnen voedselvergiftiging, infectie en uitputting de oorzaak zijn geweest. Dion Cassius schrijft een van Octavianus” kwalen tijdens de Cantabrische oorlogen expliciet toe aan oververmoeidheid. Na zijn terugkeer van deze veldtocht begon de keizer, volgens Suetonius, ernstige leverproblemen te krijgen. Deze onbekende ziekte van Octavianus werd genezen of ernstig verlicht door een nieuwe geneesheer, Antonius Musa, die de keizer koude kompressen in plaats van hete kompressen aanraadde. Bovendien werd Octavianus vaak geplaagd door een loopneus, en elk jaar aan het begin van de lente en de herfst had hij last van lichte ongesteldheid. De Keizer kon zeer slecht tegen hitte en kou. Tenslotte leed hij op zijn oude dag aan reuma en zwakte in zijn benen en armen. Suetonius vermeldt ook blaasstenen.

Hoewel pogingen om op basis van de bestaande informatie een diagnose te stellen geen succes hebben gehad, wordt gesuggereerd dat de seizoensgebonden gezondheidsstoornissen en het te frequente gebruik van de huidschrobber wijzen op een soort atopie, d.w.z. een vorm van allergie. De onderliggende kwaal van de keizer is echter niet gediagnosticeerd. Door het ontbreken van zichtbare symptomen en het verdwijnen van de pijnen in 23 v. Chr. geven sommige historici ook de mogelijkheid toe van een fictief karakter van Octavianus” kwalen: geruchten over zijn frequente ziektes en de op handen zijnde dood van de heerser zouden zijn onderdanen hebben doen vrezen voor het uitbreken van een nieuwe burgeroorlog.

Octavianus” beeld in de geschiedenis

De biografie van Octavianus en zijn tijd zijn vrij goed bekend dankzij de geschriften van een aantal antieke auteurs. Zijn gedetailleerde autobiografie en de geschriften van zijn tijdgenoten zijn echter niet bewaard gebleven (met uitzondering van Tiberius” handlanger Velius Paterculus, die de officiële opvatting van het vorstendom huldigde). Seneca de Jongere beschouwde Octavianus als een “goede princepsus”, hoewel hij de titel van princepsus gelijkstelde aan die van koning. Tacitus behandelde Octavianus” regeerperiode niet (zijn Annalen beginnen met de dood van de eerste keizer), maar vermeldt hem herhaaldelijk. Hij gaf de meningen van voor- en tegenstanders van Augustus door en onthield zich van een ondubbelzinnig oordeel, maar beschouwde al zijn titels en functies slechts als een formaliteit om het alleenheerschappij, gebaseerd op militair geweld, te verhullen. Het enige positieve voorbeeld van een keizer voor een Romeins historicus was Vespasianus. Suetonius, auteur van biografieën van Romeinse keizers, vermeed het trekken van onafhankelijke conclusies en liet het aan de lezer over om zijn eigen mening te vormen over alle heersers. Niettemin suggereert Michael von Albrecht dat alleen al de aard van de selectie van de feiten wijst op Suetovianus” waardering voor Octavianus.

In de late Oudheid en de Middeleeuwen werd de belangstelling voor Octavianus niet alleen gevoed door zijn politieke activiteiten, maar ook door de geboorte van Jezus Christus tijdens zijn bewind. Vooral de legende van de profetie van de Sibyllijn van Tiburtium, die Octavianus de Maagd Maria met het kind in de hemel zou hebben getoond, was wijd en zijd bekend, waarna de verblufte keizer haar vereerde. Er bestonden verschillende versies van de legende: of de episode vond plaats tijdens Augustus” poging om zichzelf tot god uit te roepen, of het beeld verscheen aan hem in een droom. De exacte locatie werd zelfs genoemd – het land op het Capitool, waar later de kerk van Santa Maria in Araceli werd gebouwd. Ook andere legenden verschenen rond de bekende heerser: zo populariseerde het verhaal van de prinsen van Vladimir in het begin van de 16e eeuw een fictieve genealogie die de oorsprong van Rurik herleidde tot Prus, de mythische broer van Octavianus. Ivan de Verschrikkelijke kende deze legende en verwees in zijn correspondentie en in diplomatieke onderhandelingen herhaaldelijk naar zijn verwantschap met Octavianus.

In het Frankrijk van de zeventiende en achttiende eeuw was de houding tegenover Octavianus ambivalent: veel historici en publicisten, vooral aanhangers van de monarchie, prezen hem, maar er waren ook veroordelende meningen (Corneille, Voltaire, Montesquieu, Gibbon en anderen). Een van de werken in deze geest, de meerdelige Geschiedenis van Rome van Charles Rollin en Jean-Baptiste-Louis Crévier, werd in het Russisch vertaald door Vasili Trediakovsky. Deze vertaling had een grote invloed op de vorming van ideeën over de oudheid in het Russische Rijk. Later ging de aandacht verder naar de beoordeling van een beroemde heerser door het prisma van de gebeurtenissen van zijn tijd. In de negentiende eeuw zagen publicisten – aanhangers van Napoleon Bonaparte Augustus als de voorganger van hun idool. De meeste historici en publicisten uit deze periode beschouwden de oprichting van het keizerrijk zelf als een ongetwijfeld positief verschijnsel, hoewel zij niet unaniem waren in hun beoordeling van de eerste keizer.

In Groot-Brittannië in het midden van de negentiende en in de twintigste eeuw waren parallellen tussen het Britse Rijk en het Romeinse Rijk, tussen Londen en Rome, populair en leidden tot grote belangstelling voor de oudheid. Het werd algemeen ondersteund door Octavianus” werk om de rol van de inheemse Romeinse bevolking te versterken tegenover de provincialen, om de hoofdstad te herbouwen en om de provincies op grote schaal te koloniseren. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de fascinatie van Groot-Brittannië voor de geschiedenis van de late Romeinse Republiek vervangen door een waardering voor het vroege Romeinse Rijk en vooral voor het vorstendom Augustus. Ook in andere landen werden parallellen met de moderniteit getrokken, met name in Italië in de jaren twintig en dertig, en de tweehonderdste verjaardag van Octavianus werd in Rome uitgebreid gevierd in 1937-1938. Benito Mussolini verwees in openbare toespraken systematisch naar de geschiedenis van het Romeinse Rijk en noemde vaak Octavianus, hoewel hij ook vaak zijn toevlucht nam tot het beeld van Caesar.

Een studie van Octavianus” activiteiten in de geschiedschrijving

Het leven en de activiteiten van de eerste keizer zijn het onderwerp geweest van vele speciale werken (zie het gedeelte over “Basisliteratuur”). In de late negentiende en vroege twintigste eeuw werd de aandacht gericht op de aard van Augustus” macht. Met de lichte hand van Theodore Mommsen werd de term “principaat” geconsolideerd in de wetenschap, waarvan de essentie echter werd betwist. Voorheen werd het vorstendom beschouwd als een klassieke monarchie, of als een monarchie met een republikeinse “façade”, maar de Duitse historicus wees erop dat de macht van Octavianus was gebaseerd op een combinatie van proconsulaire en tribunale bevoegdheden. Mommsen, die het principaat gelijkstelde met een buitengewone magistratuur, merkte op dat dit regime, in tegenstelling tot het dominaat, op de wet was gebaseerd. Mommsen verklaarde de instandhouding van een functionerende senaat in het kader van de theorie van de “diarchie” – de dubbele macht van de keizer en de senaat. Het standpunt van Theodore Mommsen was zeer populair, hoewel het aanleiding gaf tot een aantal tegen-theorieën over de aard van Octavianus” macht. Met name Edward Meyer suggereerde dat Caesars dictatuur een poging was om een absolute monarchie naar hellenistisch model te vestigen, terwijl Octavianus” bewind een ideologische voortzetting was van het “Pompejaanse vorstendom”, of een monarchische superstructuur met het republikeinse systeem nog in stand gehouden. Meyer associeerde de theoretische rechtvaardiging van deze laatste regeringsvorm met Cicero”s verhandeling Over de Staat. Guglielmo Ferrero veronderstelde dat Octavianus de Republiek had hersteld, maar dat deze niet in staat was geweest zelfstandig te functioneren door het verval van de Romeinse adel, die Augustus had gedwongen steeds meer macht in zijn handen te concentreren. E. Grimm suggereerde dat bij gebrek aan een geschreven grondwet, de aard van de macht van de keizers in de loop der tijden kan zijn veranderd. Hij betoogde dat Augustus Rome regeerde in een republikeinse geest, maar dat Tiberius en Caligula reeds de grondslagen hadden gelegd voor een echte monarchie, en dat deze pas in de regering van Hadrianus definitief gestalte kreeg. Victor Gardthausen week af van pogingen om het vorstendom binnen het juridische discours te verklaren, en kwam tot de conclusie van Octavianus” de facto absolute macht.

In de historiografie van de eerste helft van de twintigste eeuw werd de nadruk gelegd op het beroep van de keizers op militair geweld, waaruit conclusies werden getrokken over de typologische gelijkenis van het vorstendom met eerst de Europese absolute monarchieën en vervolgens de totalitaire regimes. Historici hebben ook geprobeerd de aard van Augustus” macht te verklaren door de dominantie van Octavianus” persoonlijke ”partij” en door auctoritas – invloed gebaseerd op morele superioriteit. Populairder is echter de door Mason Hammond ontwikkelde “constitutionele” theorie. Vanuit het oogpunt van de Amerikaanse historicus was het prinsdom van Augustus niet in strijd met de republikeinse tradities, zodat het als een voortzetting van de Republiek kan worden beschouwd. In 1939 publiceerde Ronald Syme een belangrijk werk, The Roman Revolution, waarin de auteur concludeerde dat de Romeinse adel tijdens het bewind van Augustus vrijwel geheel vernieuwd was.

Bronnen

  1. Октавиан Август
  2. Augustus (keizer)
Ads Blocker Image Powered by Code Help Pro

Ads Blocker Detected!!!

We have detected that you are using extensions to block ads. Please support us by disabling these ads blocker.